18197 |
broek: algemeen |
boks:
boks (L364p Meeuwen),
books (L364p Meeuwen),
bōks (L364p Meeuwen)
|
broek [ZND 22 (1936)] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)]
III-1-3
|
28728 |
broekenmaker |
boksenmaker:
boksǝmākǝr (L364p Meeuwen)
|
Persoon die alleen maar broeken maakt. Het woordtype stukwerker duidt op een persoon die niet uitsluitend broeken maakt. [N 59, 195b]
II-7
|
28902 |
broekenplank |
persplank:
porsplaŋk (L364p Meeuwen)
|
De broekenplank is de strijkplank die bij het openpersen van de broeksnaden in de broekspijp gestoken wordt. Deze plank heeft volgens de informant van L 416 de lengte van de broekspijp. De informanten van Q 17, Q 165 en Q 198 noemen zowel de plank waarmee zij de broekspijpen persen als de plank waarmee zij de mouwnaden persen mouw(e)plank(je) of mouwenhout. Zie ook de lemmata ɛpersplankɛ en ɛmouwplankɛ. Zie afb. 15.' [N 59, 19c]
II-7
|
18423 |
broekspijp |
boksenpijp:
bokse piepe (L364p Meeuwen),
boksəpi.p (L364p Meeuwen),
bóksepiepe (L364p Meeuwen)
|
broekspijp || de pijpen van de broek [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
broekriem:
broekriem (L364p Meeuwen)
|
draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
achtermaal:
achtermaal (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
kontenmaal:
kòntemaal (L364p Meeuwen),
kóntemaal (L364p Meeuwen)
|
de achterzak [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
boksenmaal:
boksemaal (L364p Meeuwen),
bóksemaal (L364p Meeuwen)
|
de broekzak opzij [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18550 |
broekzak voor |
steekmaal:
stèèkmaal (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
zakken voor in broek, i.p.v. opzij (steekzak?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
33900 |
brokkelhoef |
sprankelhoeven:
spraŋkǝlhōvǝ (L364p Meeuwen)
|
Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u]
I-9
|
21603 |
brompot |
grommelaar:
gromməlēͅr (L364p Meeuwen)
|
Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|