e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeuwen

Overzicht

Gevonden: 4441
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
draaien draaien: drae.ijən (Meeuwen), dreͅjən (Meeuwen) draaien [ZND m] || Draaien: een andere richting aannemen, draaien (wenden, wenken, wengen, zwenken, keren). [N 84 (1981)] III-1-2
draaiende karnton rolvat: rǫlvāt (Meeuwen), stand: stan (Meeuwen) De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.] I-11
draaikolk kolk: kolk (Meeuwen), kòlək (Meeuwen) kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)] III-4-4
draaiorgel draaiorgel: drae.iɛrgəl (Meeuwen) Draaiorgel. III-3-2
drachtige merrie vol: vǫ.l (Meeuwen), volle meer: vǫl mē̜.r (Meeuwen) De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a] I-9
draden of randen van peulvruchten vezels: vēͅ.zəls (Meeuwen) [Goossens 1b (1960)] I-7
dragen dragen: dragen (Meeuwen), dragə (Meeuwen) dragen [ZND 25 (1937)] III-1-2
dragen, gezegd van ijs dragen: dragen (Meeuwen), drààgə (Meeuwen) dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)] III-4-4
drank drank: drank (Meeuwen), draŋk (Meeuwen), drinken: dreŋkə (Meeuwen), drinke (Meeuwen), drinken (Meeuwen), zuip: zuupp  zy(3)̄p (Meeuwen), zuipens: zypəs (Meeuwen) drank || drank, drinken (znw.) || drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)] || zuipes, drank III-2-3
draven draven: drāvǝ (Meeuwen) In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d] I-9