e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeuwen

Overzicht

Gevonden: 4441
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
druktemaker ambrasmaker: En dit waas neet good, en det meeste ve anders doon, en sie en la: het waas dèèn ambrasmèker nuuts good  ambrasmèker (Meeuwen), beschaarmaker: is dèè vent toch eine besjaarmaker (of vero.-mèker) synoniem: ambrasmaker (-verkuiper)  besjaarmaker (Meeuwen), kaskenademaker: kiskenademèker (Meeuwen), laweitmaker: lewejtmèker (Meeuwen), laweitzak: lewejtzak (Meeuwen), schreeuwer: sjriêver(d) (Meeuwen), schreeuwerd: sjriêver(d) (Meeuwen) drukte maken || druktemaker || druktemaker; iemand die kort aangebonden is en zich dan telkens druk maakt III-1-4
druppel drup: drɛp (Meeuwen), druppel: drɛpəl (Meeuwen) een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)] III-4-4
druppen, druppelen druppen: drĕppə (Meeuwen, ... ) druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)] III-4-4
dubbele pik dobbelpik: dobǝlpek (Meeuwen), pioche: pijos (Meeuwen) Houwwerktuig met korte steel en twee in een punt uitlopende armen. Zie ook afb. 14b. [N 30, 19b; monogr.] II-9
duidelijk duidelijk: duidələk (Meeuwen) duidelijk III-1-4
duif (alg.) duif: duf (Meeuwen), Pl. [dui.ve]  duif (Meeuwen), Ss. duivenei(ke), -kot, -slag, -spijker; reisduif.  dyf (Meeuwen) Duif. [Goossens 1b (1960)], [ZND m] III-3-2
duif, algemeen duif: duf (Meeuwen), dyf (Meeuwen), dûf (Meeuwen) duif [ZND 01 (1922)] III-4-1
duif, overige soorten reisduif: rɛisdyf (Meeuwen) postduif III-4-1
duim duim: dym (Meeuwen), har: har (Meeuwen), paumelle: py.mɛl (Meeuwen), scharnier: šarnē.r (Meeuwen) duim [N 10 (1961)] || Zie kaart. De in het muurgesteente aangebrachte ijzeren haak voor raam- of deurhengsels. Zie ook afb. 56. In en rond L 289 werd de term her gebruikt voor het metalen scharnierstuk dat aan de deurpost was bevestigd. Het scharnierstuk dat aan de deur vastzat en paste in de her werd 'geheng' ('gǝheŋ') genoemd. Zie voor het woordtype 'toren' ook RhWb viii, k. 1481-1482 s.v. 'Turen': ø̄Türangel, der Stift, um den sich die Tür dreht; auch jener in die Wand geschlagene Eisenhakenø̄, en voor het woordtype 'tordel' ook Limburgs Idioticon, pag. 252, s.v. 'teulder', den, ø̄har, lat. cardo. Geh. Maeskant.ø̄ [N 32, 13a; N 54, 81b-81e; monogr.] II-9, III-1-1
duim, maat van 2,5 cm duim: dym (Meeuwen) de maat die een lengte van 2 1/2 cm aangeeft [duim] [N 91 (1982)] III-4-4