19275 |
druktemaker |
ambrasmaker:
En dit waas neet good, en det meeste ve anders doon, en sie en la: het waas dèèn ambrasmèker nuuts good
ambrasmèker (L364p Meeuwen),
beschaarmaker:
is dèè vent toch eine besjaarmaker (of vero.-mèker) synoniem: ambrasmaker (-verkuiper)
besjaarmaker (L364p Meeuwen),
kaskenademaker:
kiskenademèker (L364p Meeuwen),
laweitmaker:
lewejtmèker (L364p Meeuwen),
laweitzak:
lewejtzak (L364p Meeuwen),
schreeuwer:
sjriêver(d) (L364p Meeuwen),
schreeuwerd:
sjriêver(d) (L364p Meeuwen)
|
drukte maken || druktemaker || druktemaker; iemand die kort aangebonden is en zich dan telkens druk maakt
III-1-4
|
25133 |
druppel |
drup:
drɛp (L364p Meeuwen),
druppel:
drɛpəl (L364p Meeuwen)
|
een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25108 |
druppen, druppelen |
druppen:
drĕppə (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
29953 |
dubbele pik |
dobbelpik:
dobǝlpek (L364p Meeuwen),
pioche:
pijos (L364p Meeuwen)
|
Houwwerktuig met korte steel en twee in een punt uitlopende armen. Zie ook afb. 14b. [N 30, 19b; monogr.]
II-9
|
19169 |
duidelijk |
duidelijk:
duidələk (L364p Meeuwen)
|
duidelijk
III-1-4
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
duf (L364p Meeuwen),
Pl. [dui.ve]
duif (L364p Meeuwen),
Ss. duivenei(ke), -kot, -slag, -spijker; reisduif.
dyf (L364p Meeuwen)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)], [ZND m]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
duf (L364p Meeuwen),
dyf (L364p Meeuwen),
dûf (L364p Meeuwen)
|
duif [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
24140 |
duif, overige soorten |
reisduif:
rɛisdyf (L364p Meeuwen)
|
postduif
III-4-1
|
17666 |
duim |
duim:
dym (L364p Meeuwen),
har:
har (L364p Meeuwen),
paumelle:
py.mɛl (L364p Meeuwen),
scharnier:
šarnē.r (L364p Meeuwen)
|
duim [N 10 (1961)] || Zie kaart. De in het muurgesteente aangebrachte ijzeren haak voor raam- of deurhengsels. Zie ook afb. 56. In en rond L 289 werd de term her gebruikt voor het metalen scharnierstuk dat aan de deurpost was bevestigd. Het scharnierstuk dat aan de deur vastzat en paste in de her werd 'geheng' ('gǝheŋ') genoemd. Zie voor het woordtype 'toren' ook RhWb viii, k. 1481-1482 s.v. 'Turen': ø̄Türangel, der Stift, um den sich die Tür dreht; auch jener in die Wand geschlagene Eisenhakenø̄, en voor het woordtype 'tordel' ook Limburgs Idioticon, pag. 252, s.v. 'teulder', den, ø̄har, lat. cardo. Geh. Maeskant.ø̄ [N 32, 13a; N 54, 81b-81e; monogr.]
II-9, III-1-1
|
25279 |
duim, maat van 2,5 cm |
duim:
dym (L364p Meeuwen)
|
de maat die een lengte van 2 1/2 cm aangeeft [duim] [N 91 (1982)]
III-4-4
|