20178 |
een miskraam krijgen |
een misval hebben:
nə misval hɛmə (L364p Meeuwen)
|
miskraam, Een ~ krijgen (opslagen, omslaan). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
30090 |
een muur opmetselen |
(een muur) opmetsen:
opmɛtsǝ (L364p Meeuwen),
(een muur) optrekken:
optrękǝ (L364p Meeuwen)
|
Al metselend een muur laag na laag hoger maken. Een muur die zo werd opgetrokken werd in K 353 een 'muur in opbouw' ('mȳr en up˱bē̜jǝf') genoemd. Het resultaat was volgens een aantal invullers een 'volle muur' ('volǝ mȳr', K 353; 'volǝ myǝr', K 278; 'vǫlǝ mūr', Q 197, 197a; 'vol mūr' L 364). Zie voor de fonetisch niet gedocumenteerde vormen de lemmata 'Metselen' en 'Muur'. [N 31, 27; N 31, 32b; monogr.]
II-9
|
30077 |
een muur uitloden |
(het) lood zetten:
lȳt ˲zɛtǝ (L364p Meeuwen),
afloden:
aflȳtǝ (L364p Meeuwen)
|
De verticale stand van een muur of profiel controleren met behulp van een schietlood. [N 31, 10b]
II-9
|
30162 |
een muur voegen |
een gevel voegen:
nǝ gšvǝl vō ̝gǝ (L364p Meeuwen)
|
De voegen tussen metselstenen met voegmortel opvullen. Voegwerk wordt doorgaans na het metselwerk uitgevoerd. De voegen worden daartoe met behulp van de voegkrabber ter diepte van 1,5 à 2 cm uitgekrabd waarna de mortel vanaf een plankje door middel van een voegspijker in de voeg wordt gebracht. Voor de lintvoegen gebruikt men een lange voegspijker, voor de stootvoegen een korte. [N 32, 32; monogr.]
II-9
|
30085 |
een muur waterpassen |
waterpassen:
wātǝrpasǝ (L364p Meeuwen)
|
De horizontale stand van een muur controleren met behulp van de waterpas. [N 31, 10c; monogr.]
II-9
|
18273 |
een paar schoenen |
een paar schoenen:
pa:r} schoenen (L364p Meeuwen)
|
paar schoenen
III-1-3
|
31607 |
een paard beslaan |
beslaan:
bǝslű̄ǝ.n (L364p Meeuwen)
|
Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.]
II-11
|
17875 |
een pak slaag geven |
aframmelen:
a.fra.mələ (L364p Meeuwen),
afrossen:
a.frosə (L364p Meeuwen),
peren:
pɛ.rə (L364p Meeuwen)
|
pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22809 |
een portret laten maken |
zich laten trekken:
zich loate trèkke (L364p Meeuwen)
|
Zijn portret laten maken (bij de fotograaf). [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
32592 |
een riek mest |
riek (mest):
rēk (L364p Meeuwen)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|