32631 |
eenscharige ploeg, rondgaande ploeg, voetploeg, radploeg, karploeg |
enkele ploeg:
e.ŋkǝl [ploeg] (L364p Meeuwen)
|
In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor a) de oude, houten, later ook ijzeren voetploeg, die in plaats van een schaats soms een wieltje had; b) de oude houten, later ook wel ijzeren karploeg waarmee men ofwel naar één kant, dus "rond" moest ploegen ofwel heen en weer kon ploegen, omdat kouter en riester op een naar rechts resp. naar links om te ploegen voor konden worden ingesteld. De oude ploeg kon, zoals de voetploeg in K 315, 353, 359 en Q 27 en de houten karploeg in L 115, ook gewoon "de ploeg" genoemd worden, omdat hij ter plaatse destijds het enige of meest gebruikte type was. Voor zijn opvolger, en met name de wentelploeg, kwam dan meestal een bijzondere term in gebruik. [N 11, 30 + 32c + 32e; N 11A, 67 + 68 + 69 + 75e + 78 + 97 + 114; N J, 10 add.; JG 1a + 1b; N 12, 25 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; A 33 add.; div.; monogr.]
I-1
|
18851 |
eenvoudig |
eenvoudig:
eenvoudig (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
ənvuidich (L364p Meeuwen),
gewoon:
gewoon (L364p Meeuwen),
gəwy(3)̄n (L364p Meeuwen),
simpel:
sempəl (L364p Meeuwen),
simpəl (L364p Meeuwen)
|
eenvoudig || zeer eenvoudig || zonder overdaad, weelde of vertoon, niet voornaam [bedest, gewoon, eenvoudig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19368 |
eenvoudige of armoedige woning |
barak:
brak (L364p Meeuwen),
huisje:
(A.N. huizeke)
hieske (L364p Meeuwen),
hut:
hut (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
kadol:
kadol (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
Ze wuundzje doa tiêge de bos aan in èè (klein) kadol
kadol (L364p Meeuwen),
keviep:
Och, dat hi-jske is mè ein ermojige keviêp
keviêp (L364p Meeuwen)
|
Een eenvoudige, kleine, soms armoedige woning van hout, riet, stro of plaggen gebouwd (kot, hut, brak, keet, patiek) [N 79 (1979)] || hutje || klein, onaanzienlijk achtergebouwtje || krotwoning
III-2-1
|
21517 |
eenzaam |
alleen:
alleen (L364p Meeuwen),
allein (L364p Meeuwen)
|
alleen, zonder gezelschap; ver van mensen verwijderd [eenlijk, eendelijk, allenig, enig, eens] [N 87 (1981)] || het huis ligt zo eenzaam, zo afgelegen [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
21844 |
eenzaat |
eenzaat:
eenzaat (L364p Meeuwen)
|
alleen, zonder gezelschap; ver van mensen verwijderd [eenlijk, eendelijk, allenig, enig, eens] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19119 |
eer |
eer:
īēr (L364p Meeuwen)
|
eer
III-1-4
|
21568 |
eerder te weinig dan te veel gemeten |
op de krimp gemeten:
det is op de krimp gemèten (L364p Meeuwen)
|
Hoe zegt men als een winkelier eerder te weinig dan te veel meet of weegt? Vertaal: Dat is ... gemeten, gewogen. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18960 |
eerlijk |
eerlijk:
īērlək (L364p Meeuwen),
īrlək (L364p Meeuwen),
Ein iêrlik hart moot vèèl pi-jn li-je: oprechte, eerlijke lieden krijgen vaak veel tegenkanting(en)
iêrlik (L364p Meeuwen),
eerlijk waar:
eerlijk waar (L364p Meeuwen),
heel echt:
heel echt (L364p Meeuwen),
treffelijk:
treͅfələk (L364p Meeuwen)
|
eerlijk || zonder leugen en bedrog [treffelijk, eerlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22330 |
eerlijk in het spel |
eerlijk:
eerlijk (L364p Meeuwen),
fair (eng.):
fair (L364p Meeuwen)
|
Eerlijk in het spel [reins, greins, eerlijk]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17585 |
eerste baardharen |
duivelshaar:
divəlshōͅr (L364p Meeuwen)
|
baardharen, eerste ~ [muggebeen, duivelshaar] [N 10 (1961)]
III-1-1
|