34196 |
brulziekte |
brul:
brøl (L265p Meijel),
brul zijn:
(de koe is) brøl (L265p Meijel),
los in de banden zijn:
(de koe is) los en dǝ bšnt (L265p Meijel)
|
Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C]
I-11
|
24783 |
brunel |
brunel:
eigen spellinsysteem zie 89 (= knappert)
brunel (L265p Meijel)
|
Brunel (brunella vulgaris 5 tot 40 cm groot. De stengels zijn meestal zwak behaard; de bladeren zijn eivormig en gesteeld, de bladrand is gaafrandig of iets gekarteld; de bloemen staan in dichte, korte trossen aan de toppen van de stengels, de kleur is [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21573 |
brutaal |
brutaal:
brutaal (L265p Meijel),
frech (du.):
vrek (L265p Meijel),
vrèk (L265p Meijel),
onbeschoft:
onbesjofd (L265p Meijel),
ónbəsjóeft (L265p Meijel),
stuurs:
stoers (L265p Meijel)
|
geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
30648 |
brÊchepenseel |
brêchepenseel:
brɛšpɛnsēl (L265p Meijel)
|
Penseel dat bij het nabootsen van marmer gebruikt wordt bij het schilderen van het gesteente brêche violette. [N 67, 39d]
II-9
|
28420 |
buckfastkast |
buckfastkast:
buckfastkast (L265p Meijel)
|
Soort bijenkast. De beroemde Engelse, van origine echter Duitse, imker Broeder Adam van de Buckfast Abdij in Devon, gebruikte deze grote 12- of soms zelfs 15-raamskast. Een kenmerk van deze enkelwandige kast is dat ze een diep dak heeft, dat zó ver naar beneden steekt dat de bovenste kamer eigenlijk als dubbelwandig beschouwd kan worden. De bovenste kamer heeft het meeste behoefte aan warmtebehoud. [N 63, 9]
II-6
|
32540 |
buffwerk |
vlechtwerk:
vlɛxtwɛ̄rǝk (L265p Meijel)
|
Werk dat van buffwissen gemaakt wordt. Zie ook het lemma ɛbuffwisɛ.' [N 40,4; monogr.]
II-12
|
25116 |
bui, regenbui |
bui:
bui (L265p Meijel),
buitje:
böjkə (L265p Meijel),
regenbui:
regenbuij (L265p Meijel),
schoer:
sjōēr (L265p Meijel),
(bij zwaar onweer).
schōēr (L265p Meijel)
|
regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17634 |
buik |
lijf:
lif (L265p Meijel),
pens:
pɛns (L265p Meijel)
|
Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41]
I-9
|
17635 |
buik (spotnamen) |
pens:
pens (L265p Meijel)
|
buik: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
29085 |
buikbroek |
wijde boks:
wetjǝ boks (L265p Meijel)
|
Broek voor een gezet figuur. [N 59, 162]
II-7
|