e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

Gevonden: 8212
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
brulziekte brul: brøl (Meijel), brul zijn: (de koe is) brøl (Meijel), los in de banden zijn: (de koe is) los en dǝ bšnt (Meijel) Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C] I-11
brunel brunel: eigen spellinsysteem zie 89 (= knappert)  brunel (Meijel) Brunel (brunella vulgaris 5 tot 40 cm groot. De stengels zijn meestal zwak behaard; de bladeren zijn eivormig en gesteeld, de bladrand is gaafrandig of iets gekarteld; de bloemen staan in dichte, korte trossen aan de toppen van de stengels, de kleur is [N 92 (1982)] III-4-3
brutaal brutaal: brutaal (Meijel), frech (du.): vrek (Meijel), vrèk (Meijel), onbeschoft: onbesjofd (Meijel), ónbəsjóeft (Meijel), stuurs: stoers (Meijel) geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)] III-3-1
br√ächepenseel brêchepenseel: brɛšpɛnsēl (Meijel) Penseel dat bij het nabootsen van marmer gebruikt wordt bij het schilderen van het gesteente brêche violette. [N 67, 39d] II-9
buckfastkast buckfastkast: buckfastkast (Meijel) Soort bijenkast. De beroemde Engelse, van origine echter Duitse, imker Broeder Adam van de Buckfast Abdij in Devon, gebruikte deze grote 12- of soms zelfs 15-raamskast. Een kenmerk van deze enkelwandige kast is dat ze een diep dak heeft, dat zó ver naar beneden steekt dat de bovenste kamer eigenlijk als dubbelwandig beschouwd kan worden. De bovenste kamer heeft het meeste behoefte aan warmtebehoud. [N 63, 9] II-6
buffwerk vlechtwerk: vlɛxtwɛ̄rǝk (Meijel) Werk dat van buffwissen gemaakt wordt. Zie ook het lemma ɛbuffwisɛ.' [N 40,4; monogr.] II-12
bui, regenbui bui: bui (Meijel), buitje: böjkə (Meijel), regenbui: regenbuij (Meijel), schoer: sjōēr (Meijel), (bij zwaar onweer).  schōēr (Meijel) regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)] III-4-4
buik lijf: lif (Meijel), pens: pɛns (Meijel) Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41] I-9
buik (spotnamen) pens: pens (Meijel) buik: spotbenamingen [N 10 (1961)] III-1-1
buikbroek wijde boks: wetjǝ boks (Meijel) Broek voor een gezet figuur. [N 59, 162] II-7