34415 |
coenurosis, draaiziekte |
draaiziekte:
drɛ̄i̯zikt (L265p Meijel),
kopziekte:
kopzikt (L265p Meijel)
|
Hersenziekte, veroorzaakt door een draadworm (Coenurus cerebralis). De zieke dieren maken draaiende bewegingen. [Coenurus cerebralis]
I-12
|
27719 |
cokesfabriek |
cokesfabriek:
kǫksfǝbrik (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Maurits])
|
Bedrijfsgedeelte van een steenkoolmijn of hoogoven waar cokes geproduceerd worden. De informant van Q 111 vermeldt dat deze fabriek niet voorkwam op de Oranje-Nassaumijnen. Ditzelfde gold voor de mijn van Zolder, aldus de zegsman van K 361. Het woordtype "ammoniakfabriek" werd vroeger in Q 21 gebruikt voor het Stikstofbindingsbedrijf, het chemisch bedrijf van de Staatsmijnen. [N 95, 15]
II-5
|
18522 |
colbert met twee rijen knopen |
tweerijer:
tweͅrēͅjər (L265p Meijel)
|
een colbert met twee rijen knopen [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18521 |
colbert met één rij knopen |
eenrijer:
eͅnrēͅjər (L265p Meijel)
|
een colbert met een rij knopen [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18518 |
colbertjasje |
jas:
jas (L265p Meijel),
jasje:
jeske (L265p Meijel),
jèske (L265p Meijel)
|
(korte) jas van een kostuum, colbertjasje || colbertjasje, (korte) jas van een kostuum [N 23 (1964)] || het colbert [N 59 (1973)]
III-1-3
|
23939 |
collatie |
onthouden:
ondhaawe (L265p Meijel)
|
Een licht avondmaal dat is toegestaan op vastendagen, collatie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23628 |
collectant |
collectant (fr.):
collectant (L265p Meijel),
colletant (L265p Meijel),
kerkmeester:
kerkmeister (L265p Meijel)
|
Een collectant, de persoon die met de collectezak of -schaal rondgaat [centevenger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23624 |
collecte |
collecte:
collecte (L265p Meijel),
kollekte (L265p Meijel)
|
De geldinzameling, de collecte [de kollekt?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23630 |
collectebakje |
centenbakje:
centebekske (L265p Meijel)
|
Een collectebakje aan een lange steel [centebekske?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23625 |
collecteren |
rondgaan:
rondgaon (L265p Meijel),
rontgōͅ (L265p Meijel)
|
Met de schaal of het kerkezakje rondgaan in de kerk [róndgooën?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|