e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de vier zijden van een bikkelbeentje bol: bol (Meijel), kootje?: kuutje (Meijel) De vier zijden van zon beentje. [N R (1968)] III-3-2
de voor het spel uitgekozen duif in een mand stoppen inkorven: enkø͂ͅrəvə (Meijel) de voor het spel uitgekozen duif op het hok in een mand stoppen? [N 93 (1983)] III-3-2
de vorstlaag overhalen (de vorstlaag) overhalen: ovǝrhǭlǝ (Meijel) De uitsteeksels van de laatste laag over de nok heen afwerken. In L 318b werden over de afgewerkte vorst graszoden of vorstpannen gelegd. Ook kon het geheel met cement worden afgesmeerd. [N F, 40b] II-9
de wand volvlechten omhoog vlechten: ømhǫx vlɛ̄xtǝ (Meijel) De zijkanten van de mand met wissen verder volvlechten. [N 40, 62] II-12
de was mangelen mangelen: mangele (Meijel), mangələ (Meijel) De was glad maken d.m.v. een mangel (mangelen, wringen) [N 79 (1979)] III-2-1
de was spoelen spoelen: spuule (Meijel), spūūlə (Meijel) Zeep verwijderen uit kledingstukken door ze heen en weer te bewegen in een vloeistof (spoelen, plodderen) [N 79 (1979)] III-2-1
de was wringen wringen: vringə (Meijel), wringe (Meijel) Het water uit wasgoed drijven (wringen) [N 79 (1979)] III-2-1
de wintervoor ploegen op drootvoren varen: op, dró̜t˲vorǝ vãrǝ (Meijel) Als een akker niet gezaaivoord hoefde te worden voor wintergraan, werd hij in het najaar in brede, ondiepe voren omgeploegd of op walletjes gelegd. De grond kon dan in de wintertijd goed "uitvriezen" en het regen- en sneeuwwater beter opnemen. Bij het ploegen van de wintervoor werd ook wel mest oppervlakkig in de grond gewerkt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma wintervoor. [N 11, 59a; N 11A, 110b + 113a + 137n; A 27, 24b; A33, 17; div.] I-1
de zeug naar de beer brengen aanberen: ānbīrǝ (Meijel), beren: bīǝrǝ (Meijel), na de beer doen: nǫ dǝn bīǝr dū (Meijel), na(ar) de beer gaan: nǫ dǝn bīr gǭ (Meijel) De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.] I-12
de zondag inluiden de zondag inluiden: et loejt de zondag in (Meijel), zondag luiden: zondex lø͂ͅjə (Meijel) Het luiden van de klokken op zaterdagavond na het angelus [zondag luiden, de zondag inluiden?]. [N 96A (1989)] III-3-3