19372 |
deurknop, deurklink |
klink:
klink (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
kruk:
kruk (L265p Meijel)
|
Knop of handgreep waarmee men een deur opent of sluit (klink, kruk, knop) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30357 |
deurkruk, deurklink |
klink:
kleŋk (L265p Meijel),
kruk:
krøk (L265p Meijel)
|
Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.]
II-9
|
33451 |
deurtje in een poortvleugel |
schuurdeurtje:
šȳrdørkǝ (L265p Meijel)
|
Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d]
I-6
|
21493 |
deurwaarder |
deurwaarder:
deurwaardər (L265p Meijel),
deurwéérder (L265p Meijel)
|
de ambtenaar bij de rechtbank die belast is met de dienst op de terechtzittingen, het doen van aanzeggingen [bijv. van belastingschuld enz. [vorster, deurwaarder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22378 |
diabolo |
diabolo:
diabolo (L265p Meijel)
|
Het speelgoed, bestaande uit een dubbele blikken kegel die men al draaiende op een koordje in evenwicht houdt, in de hoogte werpt en weer opvangt met dit koord of elkaar toewerpt en weer op een koordje opvangt [diabolo, diavolo]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24079 |
diaken |
rector (lat.):
rector (L265p Meijel)
|
Een geestelijke die een gebied heeft, maar niet mag dopen, begraven of trouwen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18035 |
diarree |
aan de spel zijn:
an dǝ spɛl zen (L265p Meijel),
buikloop:
bukloejp (L265p Meijel),
dunne, de -:
dunne (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
dunnə (L265p Meijel),
schijt:
èndə sjitj (L265p Meijel)
|
Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || Diarree, buikloop (dunne, pruts). [N 84 (1981)]
I-11, III-1-2
|
34351 |
diarree hebben |
aan de dunne (zijn):
ɛn dǝ dønǝ (L265p Meijel),
aan de spel (zijn):
ɛn dǝ spel (L265p Meijel),
spellen:
spelǝ (L265p Meijel)
|
Te dunne ontlasting hebben, buikloop. [N 76, 51b; N 76, 51a]
I-12
|
30991 |
dichtbinden |
inrijgen:
enrīgǝ (L265p Meijel),
tressen:
trɛsǝ (L265p Meijel)
|
Het met touw dichtbinden van de veteropening, voordat men begint met overhalen. Zie ook het lemma overhalen. [N 60, 82]
II-10
|
26863 |
dichtgedreven baggerslijk |
dichtgedreven baggerd:
dēxtgǝdrevǝ bagǝrt (L265p Meijel)
|
Wanneer de brij is gesneden en wanneer ze enige dagen gedroogd heeft, kan het spul door een flinke regen- of onweersbui dichtdrijven. [I, 108]
II-4
|