28552 |
dichtmaken van de woning |
dichtkitten:
dēxtketǝ (L265p Meijel)
|
Het dichtmaken van spleten en openingen in de bijenwoning met propolis. [N 63, 53b; N 63, 53a; Ge 37, 142]
II-6
|
28755 |
diemit |
diemit:
dimet (L265p Meijel)
|
Sterke katoenen stof in keperverbinding waarin een patroon is geweven (Van Dale, pag. 593). Volgens de informant van L 265 is diemit ø̄slechte stof gebruikt voor boezeroenenø̄. [N 62, 89b; N 62, 75f]
II-7
|
23797 |
dienst van goede vrijdag |
dienst van goede vrijdag:
dinst van gujə vreͅjdex (L265p Meijel),
houteren mis:
houtere mis (L265p Meijel)
|
De "houten mis", de Goede Vrijdagdienst [hultsere Maes]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21753 |
dienstplicht doen |
dienen:
dīēnə (L265p Meijel),
oproep (zn.):
oproep (L265p Meijel)
|
zijn militaire dienst vervullen [opmoeten, binnenmoeten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
dīp (L265p Meijel)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
26582 |
diep scherpen |
uitdiepen:
øtjd īpǝ (L265p Meijel)
|
De groeven diep maken. [N O, 34d]
II-3
|
22050 |
difterie |
het geel:
gēͅl (L265p Meijel)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: difterie: gele vliesjes in bek en keel? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21155 |
dijk |
dijk:
diek (L265p Meijel),
dĭĕk (L265p Meijel)
|
een weg tussen twee sloten (dijk) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33520 |
dik sap van steenvruchten |
gom:
oude spellingsysteem steenvruchten gezegde: ze bloeid (steenvruchtenbomen)
gom (L265p Meijel),
koekoeksspuw:
eigen spellingsysteem
koekoekspauw (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
krut:
Nijmeegs (WBD)
krutj (L265p Meijel)
|
stijf geworden sap uit steenvruchte (kriekskesspouw, vogelesnot, most, gom, snot, spek, vogelhum, koekoeksbrood, vogelteer). [N 82 (1981)]
I-7
|
20532 |
dik worden |
stijf worden:
stĭĕf wéérə (L265p Meijel)
|
dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|