26736 |
afbonken van de hei |
bonken:
boŋkǝ (L265p Meijel)
|
Het verwijderen van de hei of de bovengrond in het veen in plaggen afsteken. Voordat men overgaat tot het maaien van de heide, moet men eerst ook het aanwezige gemul of de modder verwijderen. [I, 28]
II-4
|
27102 |
afbonken van het grauwveen |
neerschieten van de vale:
nęršītǝ van dǝ vālǝ (L265p Meijel)
|
Neerschieten van het grauwveen in de afgegraven veenkuil. [II, 112]
II-4
|
29364 |
afbranden |
afbranden:
af˱brandǝ (L265p Meijel)
|
Oude verf met behulp van een brandlamp verwijderen. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Brandlamp'. [N 67, 68b]
II-9
|
27312 |
afdalen |
ondergronds gaan:
ondǝrgronts gǭ (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Zich per lift naar het ondergrondse gedeelte van de mijn begeven. [N 95, 82; monogr.; Vwo 33; Vwo 41]
II-5
|
21448 |
afdingen |
afprengelen:
afprengele (L265p Meijel),
pingelen:
pingələ (L265p Meijel)
|
beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)] || proberen minder te moeten betalen dan de gevraagde prijs [afdingen, afpingelen, afpekelen, penkeren, prengelen, pingelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
29049 |
afdunnen |
afpluizen:
afplø̄žǝ (L265p Meijel),
verdunnen:
vǝrdønǝ (L265p Meijel)
|
Aangemaakte verf na enkele maanden op juiste dikte brengen door toevoeging van lijnolie en terpentijn. [N 67, 27b] || Bewerking van de watten voor de schouder, waarbij de dikte van de watten naar de kant toe wordt verminderd. [N 59, 117a]
II-7, II-9
|
28613 |
afgejaagd volk |
afgetrommeld volk:
afgǝtromǝlt vǫlǝk (L265p Meijel),
jager:
jāgǝr (L265p Meijel)
|
Het door jagen verkregen volk bijen dat met de koningin in de jaagkorf is terechtgekomen. Zie ook het lemma Jagen. [N 63, 90; N 63, 88c; monogr.]
II-6
|
27112 |
afgesloten stuk veengrond |
gevreed:
gǝvręt (L265p Meijel)
|
Stuk veengrond waar het door de gemeente verboden is turf te steken. [II, 125]
II-4
|
34326 |
afgetrokken zeug |
afgelebberde zeug:
afxǝlɛbǝrdǝ [zeug] (L265p Meijel),
afgetrokken zeug:
afxǝtrokǝ [zeug] (L265p Meijel),
afgezoken zeug:
af˲gǝzōkǝ [zeug] (L265p Meijel)
|
Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.]
I-12
|
29035 |
afglanzen |
afglanzen:
afglanzǝ (L265p Meijel)
|
Het wegnemen van de valse glans. Afglanzen is het verwijderen van glans op die plaatsen, welke te droog geperst zijn. Deze glans verwijdert men door het inbrengen van damp door middel van vochtige doeken en hete ijzers. [N 59, 80a; N 59, 81a]
II-7
|