e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doffer, mannelijke duif doffer: doffer (Meijel), dòffer (Meijel, ... ) een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)] III-4-1
dokteren dokteren: doktere (Meijel), dokteren (Meijel) dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 84 (1981)] III-1-2
dom dom: dom (Meijel, ... ), stom: stóm (Meijel) Een dom, domkerk. [N 96A (1989)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-3
domine salvam fac reginam nostram domine salvam: domine salvam (Meijel) Het gezang na de hoogmis voor de regerende vorst(in), in Nederland: "Domine, salvam fac Reginam nostram"; in België: "Domine, salvum fac Regem nostrum". [N 96B (1989)] III-3-3
dominicaan dominicaan: dommenekaan (Meijel) Een Dominicaan [Dómmenekaan, preekheer, preekhier]. [N 96D (1989)] III-3-3
domino domino: domino (Meijel, ... ) Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)] III-3-2
domme man domkop: domkop (Meijel), dommerik: dommerik (Meijel), stommerd: stómmərt (Meijel), stommerik: stommerik (Meijel), stómmərik (Meijel) een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)] III-1-4
domme vrouw dulletje: dulleke (Meijel), stom wijf: n stomwief (Meijel), stóm wief (Meijel), stóm wĭĕf (Meijel) een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)] || stom wijf; domme vrouw III-1-4
dompelen dompelen: dompele (Meijel, ... ), dopen: dûupə (Meijel), duwen: douwen (Meijel), onderduwen: óndərdòwə (Meijel) Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)] III-1-2, III-4-4
donderbeestje donderbeestje: dóndərbeͅšəs (Meijel) donderbeestje: Kent u in uw dialect een woord om de zeer kleine zwarte beestjes aan te duiden die mij naderend onweer ploseling op de mens komen zitten? [N100 (1997)] III-4-2