e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dooier dooier: doi̯ǝr (Meijel) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
dooierzwam cantharel: WLD alg. ben.  een cantharel (Meijel), dooierzwam: eigen spellinsysteem  doojerzwam (Meijel), eierzwam: eigen spellinsysteem  eierzwam (Meijel) Cantharel: een gele, eetbare paddestoel (cantharel, eierzwam, dooierzwam). [N 92 (1982)] III-4-3
doop doop: doejp (Meijel), dyəp (Meijel) Een doop. [N 96D (1989)] III-3-3
doopbewijs doopbewijs: dyəpbəwesj (Meijel) Het doopbriefje, het bewijs dat men gedoopt is [doofsjien]. [N 96D (1989)] III-3-3
doopdekentje doopdekje: dopdèkske (Meijel), doopdoek: doeëpdoeÚ:k (Meijel), doëpdōēk (Meijel) dekenteje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen || dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] III-2-2
doopgetuige doopgetuige (zn.): doeijpgetuuge (Meijel), getuigen bij een doop: gəty(3)̄gə beͅj ət dyəpə (Meijel) Als doopgetuige aanwezig zijn [an doof joaë]. [N 96D (1989)] III-3-3
doopjurkje doopkleed: doejpkleid (Meijel), doopkleedje: doe:pkletje (Meijel), doehpklèdje (Meijel), doeëpklétje (Meijel), dopkletje (Meijel), dupklɛtsjə (Meijel), døͅpkleͅtjə (Meijel) doopjurkje || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopkleed [RND] || het doopkleed, de doopjurk [N 96D (1989)] III-2-2, III-3-3
doopkaars doopkaars: doepkers (Meijel), dyəpkars (Meijel) De doopkaars. [N 96D (1989)] III-3-3
doopkapel doopkapel: dyəpkəpɛ̄l (Meijel), doopzeel: doejpzeel (Meijel) De kapel achter in de kerk, waarin de doopvont zich bevindt en waar de doop voltrokken wordt [doopkapel?]. [N 96A (1989)] III-3-3
doopmutsje doopmutsje: doe:pmutske (Meijel, ... ), doeëpmutske (Meijel), dopmutske (Meijel, ... ) doopmutsje [N 25 (1964)] III-2-2