33738 |
draadafrastering |
draad:
drǫ (L265p Meijel)
|
Omheining of afrastering van palen verbonden door ijzerdraad, prikkeldraad of andere draad. [N M, 67; N 14, 62; A 25, 4f; L 19B, 6; JG 2c; monogr.]
I-8
|
30786 |
draadglas |
draadglas:
droglas (L265p Meijel)
|
Uitgewalste glazen plaat met een inlage van ijzergaas. Draadglas wordt gebruikt voor lichtdoorlatende vloeren, maar ook in ramen als beveiliging tegen brand en inbraak. [N 67, 89o]
II-9
|
30900 |
draadnagel |
draadnagel:
(mv)
drǫnę̄gǝl (L265p Meijel)
|
Dunne spijker met een plat kopje van hard ijzer-, koper- of staaldraad, soms drie- of vierhoekig, gewoonlijk rond in doorsnee. Volgens de informant van L 163 worden deze draadnagels gebruikt bij het oppennen en bij zwaarder werk en volgens de informant van Q 121c bij het stiften van de lappen. [N 60, 203a; N 60, 101; N 60, 202a]
II-10
|
30643 |
draadtrekker |
draadtrekker:
drotrękǝr (L265p Meijel)
|
Kwast die gebruikt wordt bij het draadtrekken. Hij bestaat uit een dunne, brede bundel veerkrachtige haren, die in een blikken bus bevestigd zijn, benevens een lange, platte steel. De draadtrekker wordt na vulling met verf door een kam gehaald, waardoor de haren afzonderlijke bundeltjes vormen. Omdat de kwast niet voldeed voor het werk waarvoor hij werd gebruikt, werd hij doorgaans vervangen door de getande spalter. Zie ook het lemma 'Getande spalter'. [N 67, 37b]
II-9
|
26089 |
draagbalk |
draagbalk:
drāx˱balǝk (L265p Meijel)
|
De zware balk tussen steenzolder en luizolder waarop de koning rust. [N O, 50k]
II-3
|
26824 |
draagberrie |
berrie:
bø̜ri (L265p Meijel)
|
Een draagberrie bestaat doorgaans uit twee stokken waaraan een zak of kippedraad is bevestigd, of uit twee stokken met daaraan dwars bevestigd een aantal latten. Met de berrie wordt uitsluitend droge turf vervoerd. [I, 73a]
II-4
|
33982 |
draagriem |
lichtriem:
lēxrīm (L265p Meijel)
|
Riem die op het lagere middengedeelte van het schoftzadel wordt gelegd en die twee lussen bevat die de berries van de kar ophouden. [JG 1b, 1c, 2a, 2b; N 13, 70]
I-10
|
23865 |
draagriem van het kerkvaandel |
gordelriem met staafhouder:
gordelriem met staafhouder (L265p Meijel),
riem voor te dragen:
rīm vør tə drāgə (L265p Meijel)
|
De riem waarmee het vaandel gedragen wordt [vanehelp]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33458 |
draaibare sluitbalk aan de bovenzijde van een poortvleugel |
sluithout:
sløt`hǫu̯t (L265p Meijel)
|
Een draaibare sluitbalk aan de bovenzijde van een poortvleugel. Het draaipunt is aan de binnenkant van één van de poortvleugels bevestigd, iets onder de bovenkant. De "staart" van de balk steekt zover naar beneden dat men er gemakkelijk bij kan. De balk is zo draaibaar dat hij achter beide poortvleugels komt en zo de poort afsluit. Als hij horizontaal gedraaid is, kan de poort geheel geopend worden. Met deze balk in geheel vertikale stand kan men ook slechts één poortvleugel afsluiten. Zie afbeelding 21. [N 4A, 47a; monogr.]
I-6
|
17856 |
draaien |
draaien:
drè:jə (L265p Meijel),
drèèjə (L265p Meijel),
drɛ̄jǝ (L265p Meijel),
keren:
kere (L265p Meijel),
zwenken:
zwenke (L265p Meijel)
|
draaien [DC 02 (1932)] || Draaien: een andere richting aannemen, draaien (wenden, wenken, wengen, zwenken, keren). [N 84 (1981)] || Het gewone draaien en werken van de molen. [N O, 13e]
II-3, III-1-2
|