24950 |
draaikolk |
draaikolk:
draaikolk (L265p Meijel),
drijkolk (L265p Meijel),
drèèjkolk (L265p Meijel)
|
kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33445 |
draaipin van een zware deur of poort |
dook:
(mv)
dōkǝ (L265p Meijel)
|
Aan de onderkant (soms ook bovenkant) draait een zware deur of poort op een ijzeren pin die een deel van het gewicht opvangt en voorkomt dat de deur scheef komt te hangen. De benamingen voor deze zware draaipin hangen soms samen met die voor de scharnierpinnen aan de zijkant van de deuren; zie daarvoor de aflevering over de huizenbouw, deel II, afl. 9. Voor het type turen, vergelijk Rhein.Wb s.v. Turen. Achter in het lemma zijn enkele benamingen apart opgenomen voor de holte (vaak een steen) waar de pin in draait. [N 4A, 50; monogr.]
I-6
|
24311 |
dracht, drachtig zijn |
dracht:
cassettebandje
dreegt (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
voldragen:
oude spelling
voldrage (L265p Meijel),
ww. draagt:
WBD
die dreecht (L265p Meijel),
ww. is drachtig:
oude spelling
dragtig (L265p Meijel)
|
Hoe noemt u de dracht van honden, katten, konijnen etc. (kipsel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33873 |
drachtige merrie |
veulenmerrie:
vø̄lǝmɛri (L265p Meijel)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
naden:
nöj (L265p Meijel),
pijzen:
het draadje van de buitenkant eraf halen
péeezə (L265p Meijel),
ringen/randen:
rehnd (sg en pl) (L265p Meijel)
|
[N Q (1966)]Hoe noemt u: draad of vezel aan de peul van erwten en bonen (vlies) [N 71 (1975)]
I-7
|
17806 |
dragen |
dragen:
drá:gə (L265p Meijel)
|
dragen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
25127 |
dragen, gezegd van ijs |
dragen:
draagə (L265p Meijel),
⁄t isj drəecht (L265p Meijel),
lijden:
lééjə (L265p Meijel),
t kenaal léjt, het kanaal draagt
lééje (L265p Meijel),
sterk ijs:
stèrk y(3)̄s (L265p Meijel)
|
dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)] || dragen, gezegd van ijs waarop men kan lopen
III-4-4
|
20236 |
drager van de doodskist |
drager:
drāgər (L265p Meijel),
dreëger (L265p Meijel)
|
een drager van de lijkkist [dreëjer] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23867 |
drager van het baldakijn |
drager:
dragers (L265p Meijel),
hemeldrager:
heməldrāgər (L265p Meijel)
|
Een drager van de troonhemel [himmelsdreëjer]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23864 |
drager van het kerkvaandel |
vaandeldrager:
vaandeldrager (L265p Meijel),
vāndəldrāgər (L265p Meijel)
|
De drager van het vaandel [vanedreëjer]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|