22655 |
drijftol |
draaitol:
/
drèèjtòl (L265p Meijel)
|
draaitol [SND (2006)]
III-3-2
|
28640 |
drijfvoeren |
drijfvoeren:
drīfvurǝ (L265p Meijel)
|
Het voeren dat gebeurt, wanneer men de bijen tot het zetten van broed wil prikkelen. Wanneer de bijen nog behoorlijk in het voer zitten, hoeft de imker zich nergens om te bekommeren en kan hij het drijfvoeren laten. [N 63, 110c; Ge 37, 196]
II-6
|
28625 |
drijfvolk |
drijver:
(mv)
drīvǝrs (L265p Meijel)
|
Een door drijven verkregen volk. [N 63, 98b; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
29122 |
drijfwiel |
rad:
ra (L265p Meijel)
|
Het grote ronddraaiende deel of wiel van het spinnewiel dat wordt aangedreven door middel van de trede en koppelstang en dat door middel van snaar en trendel zorgt voor het draaien van de vleugel en de klos. [N 34, B6]
II-7
|
24939 |
drijfzand |
drijfzand:
drīēfzand (L265p Meijel),
drīēfzant (L265p Meijel),
drĭĕfzant (L265p Meijel)
|
drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
27354 |
drijven |
afjagen:
afjāgǝ (L265p Meijel),
bijkloppen:
bęjklopǝ (L265p Meijel),
drijven:
drīvǝ (L265p Meijel),
opdrijven:
opdrīvǝ (L265p Meijel)
|
Een dak met riet dekken. Voor bedekking met riet worden de regels of sparren van het dak op een onderlinge afstand van 45 à 55 cm geplaatst. Daarop worden panlatten aangebracht op afstanden van ongeveer 28 cm. Op deze latten wordt eerst een dunne spreilaag ter dikte van 5 cm met dunne dekgaarden en wilgen stroppen bevestigd; daarna wordt het dekriet in lagen van 6 cm dikte opgebracht en op dezelfde wijze aan de panlatten verbonden. De lagen schuiven telkens de afstand van twee panlatten naar boven op en men brengt er zoveel lagen op, totdat een dikte van circa 26 cm is verkregen. Vervolgens wordt het dak afgeschoren, waardoor alle uiteinden van het riet in een plat vlak komen. De nok wordt gewoonlijk met rietvorsten, een soort van brede, gebakken dakpannen, afgedekt, nadat vooraf in de top een rondhout of beslagen hout is gelegd, waarlangs men aan weerszijden de specie spreidt waarin de rietvorsten komen te liggen (Zwiers II, pag. 279). [N F, 45a] || Het op de goede plaats brengen van de loopzool met behulp van een spanriem en een hamer. Over de zool, die voorlopig is vastgezet, spant men de spanriem en met de punt van de hamer drukt men de spanriem achterwaarts. Men beklopt de zool en zet deze met enige houten pinnen vast. [N 60, 102] || Het verwijderen van bijen uit de woning door middel van kloppen, borstelen, stoten en afjagen op een korf met nest, met het doel honing te oogsten. [N 63, 98a; monogr.] || Het werken met de stootklos. [N F, 27]
II-10, II-6, II-9
|
22066 |
drinkbak |
drinkensbak:
drinkesbak (L265p Meijel),
drinkenspot:
dreŋkəspot (L265p Meijel)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: de drinkbak? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33413 |
drinkbak voor de kippen |
drinkbakje:
dreŋkbɛkskǝ (L265p Meijel)
|
De drinkbak voor de kippen in het kippenhok. [A 48, 16c]
I-6
|
19726 |
drinkbus |
koffietuitje:
kǫfitø̜tjǝ (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Eisden])
|
De blikken fles waarin men drank, meestal koffie, bewaart. De opgave "lutte" uit Q 121 is metaforisch gebruikt. Wanneer iemand die bijzonder veel dorst heeft een hele grote drinkbus meebrengt zegt men wel dat hij "eŋ lo̜t" (luchtkoker) heeft meegebracht (Lochtman pag. 76). [N 95, 52; monogr.; Vwo 127; Vwo 158; div.]
II-5
|
20499 |
drinken |
drinken:
drinkə (L265p Meijel),
lessen:
lessə (L265p Meijel),
lèsse (L265p Meijel),
lessen
lessə (L265p Meijel)
|
drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|