22129 |
duif die te laat komt |
achterblijver:
achterbliever (L265p Meijel),
laatkomer:
lātkomər (L265p Meijel)
|
een duif die te laat komt? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21922 |
duif die zwaar van bouw is |
bonk:
bonk (L265p Meijel)
|
Hoe zegt men in Uw dialect van een duif: zwaar van bouw of geraamte? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21931 |
duif effen lichtbruin |
vale, een -:
vālə (L265p Meijel)
|
Hoe noemt men een duif effen lichtbruin (bleek)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21930 |
duif met bruine of lichtbruine kleurschakeringen |
lichte rode, een -:
lēxtə rūəjə (L265p Meijel)
|
Hoe noemt men een duif met bruine of lichtbruine kleurschakeringen (ros, rost)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21926 |
duif met effen grijs-blauw vederkleed |
blauwe, een -:
blōͅwə (L265p Meijel)
|
Hoe noemt men een duif met effen grijs-blauw vederkleed (blauw)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21929 |
duif met grote donkere vlekken |
donkere, een -:
doŋkərə (L265p Meijel)
|
Hoe noemt men een duif met grote donkere vlekken in de vleugels (zwart-geschelpt)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21928 |
duif met grotere kleurschakeringen |
donkere, een -:
doŋkərə (L265p Meijel)
|
Hoe noemt men een duif met grotere kleurschakeringen in de vleugels (geschelpt)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21927 |
duif met kleine kleurschakeringen |
gehamerde, een -:
gəhamərdə (L265p Meijel)
|
Hoe noemt men een duif met kleine kleurschakeringen vooral in de vleugels (crayonné)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21934 |
duif met één of meer witte pennen |
witpen:
wetpɛn (L265p Meijel)
|
Hoe noemt men een duif met één of meer witte pennen (wittepen, witteslag)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21907 |
duif uit het eerste nest van het jaar |
jaarling:
jaorlinge (L265p Meijel),
vroeg jong:
vry(3)̄x jōŋ (L265p Meijel),
winterjong:
wentərjōŋ (L265p Meijel)
|
Hoe heet een duif uit het eerste nest van het jaar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|