31022 |
een groef snijden |
ooptrekken:
ōptrękǝ (L265p Meijel)
|
Een groef in het loopvlak van de zool maken. [N 60, 106c]
II-10
|
34523 |
een haan snijden |
kapuinen:
kapūnǝ (L265p Meijel)
|
Een haan castreren. [N 19, 60b; monogr.]
I-12
|
20131 |
een hond vleien |
aanhalen:
cassettebandje
aanhalen (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
WBD
ènhaolə (L265p Meijel),
feukelen:
WBD
fuikələ (L265p Meijel),
liefkozen:
\'oude\' spelling
liefkoze (L265p Meijel)
|
Hoe noemt u een hond vleien (fluren, flemen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
21991 |
een hoog bedrag op één duif zetten |
flink poulen (<fr.):
fleŋk pulə (L265p Meijel)
|
Hoe heten de volgende combinatiemogelijkheden bij het inleggen/inzetten: een hoog bedrag op één duif zetten? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19855 |
een huis huren |
huren:
hure (L265p Meijel)
|
een huis huren [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
30049 |
een huis uitzetten |
uitpalen:
øtjpǭlǝ (L265p Meijel)
|
De omtrek van een te bouwen huis met palen en planken uitzetten. [N 30, 24a; monogr.]
II-9
|
21911 |
een jong pas uit het ei |
kwak:
kwak (L265p Meijel),
kwakkel:
kwakkel (L265p Meijel)
|
een jong pas uit het ei? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20508 |
een kater hebben |
een kater hebben:
enne koater hébbə (L265p Meijel),
niks waard (zijn):
niks wert
niks wèrt (L265p Meijel),
nog misselijk zijn:
nog mislik zijn (L265p Meijel)
|
kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30125 |
een keldergewelf maken |
(een) kelder welven:
nǝ kęldǝr węlǝvǝ (L265p Meijel)
|
Wanneer men een kelder van troggewelven wil voorzien, worden er eerst van muur tot muur ijzeren profielbalken gelegd op een onderlinge afstand van 1,5 m. Tussen de balken worden vervolgens de gewelven gemetseld, waarbij als tijdelijke steun een formeel wordt gebruikt. [N 32, 20c; monogr.]
II-9
|
20175 |
een kind op de arm dragen |
(een) wicht op de arm dragen:
weecht óp də èèrəm draagə (L265p Meijel),
op de arm vatten:
op de erm vatte (L265p Meijel),
sjouwen:
sjaowe (L265p Meijel)
|
een kind op de arm dragen [peizen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|