id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33866 | afscheiding als teken van hengstigheid | veem (vademen): vē̜m (Meijel) | [N 8, 45, 46 en 48] I-9 |
25089 | afscheuren, afritsen | afritsen: afrissə (Meijel), afritse (Meijel) | afscheuren [rippen, afritsen] [N 91 (1982)] III-4-4 |
30599 | afschilderverf | aflak: aflak (Meijel) | Algemene benaming voor verf waarmee wordt afgeschilderd. De verflaag die op deze wijze wordt verkregen, wordt in Q 71 'eindlaag' ('ęjntlǭx') genoemd. Bij buitenschilderwerk wordt als afschilderverf meestal glanzende loodwitverf maar ook wel Japanlak gebruikt, bij binnenschilderwerk daarentegen glanzende of matte zinkwitverf of Japanlak (Zwiers I, pag. 23). [N 67, 19a] II-9 |
33485 | afslaan, van noten | afhouwen: Nijmeegs (WBD) nēūt afhouwə (Meijel), slaan: eigen spellingsysteem slao (Meijel, ... ), oude spellingsysteem slaan (Meijel) | Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)] I-7 |
28443 | afstandblikje | afstandsblikje: afstants˱blekskǝ (Meijel) | Blikje dat op de lange oren van de ramen wordt geschoven. Het dient ervoor om deze ramen op een bepaalde afstand van elkaar te houden. Het gewone afstandblikje heeft een breedte van 37 mm. De afstandblikjes worden op in de broed- en honingkamer gemonteerde draaglijsten gehangen. [N 63, 10m] II-6 |
22137 | afstandskaart met coördinaten | kaart: kart (Meijel) | Hoe heet verder in Uw dialect: de afstandskaart met coördinaten? [N 93 (1983)] III-3-2 |
30671 | afsteekmes | steekmes: stē̜kmɛs (Meijel) | Werktuig voor het verwijderen van kalk- of waterverflagen en van opgeloste of afgebrande verflagen. Het vertoont dezelfde vorm als het plamuurmes, maar heeft een stugger blad. In Q 121 werd als afsteekmes een 'afgesleten spachtelmes' ('āfjǝšlē̜sǝ špaxtǝlm'ts') gebruikt. [N 67, 54c] II-9 |
33086 | afsteker | afgooier: af˱gōi̯ǝr (Meijel), afsteker: afstękǝr (Meijel) | Bij het bergen van de oogst in de schuur zijn altijd twee, soms ook drie personen betrokken. De afsteker (dit lemma) werpt de schoven van de oogstkar naar beneden; de tasser (lemma ''tasser in de schuur'', 5.1.13) tast de schoven op in het schuurvak. Als de afstand tussen de afsteker en de tasser te groot is geworden wanneer men al hoog is gevorderd op de tas, worden de schoven door een derde persoon (lemma ''bijgooier'', 5.1.14) doorgegeven. Dit lemma bevat de benamingen voor degene die de schoven van de kar af aanreikt aan degene die stapelt, of eventueel aan de tussenpersoon. Normaal gesproken is dit een neergaande beweging (af-). Sommige opgaven bevatten het voorvoegsel op-; hierbij moet wel gedacht worden aan een hoger dan de wagen gelegen graanstapel. [N 15, 47; monogr.] I-4 |
30791 | afstoppen | aanstoppen: ęnstopǝ (Meijel) | Een ruit met behulp van stopverf in de sponning vastzetten. [N 67, 90e] II-9 |
26820 | afstoten van turf | afstoten: afstuǝtǝ (Meijel) | Vervoeren van turf van het turfveld naar de rand van de weg. [I, 72] II-4 |