34242 |
filter in de melkzeef |
zijlap:
zęi̯lap (L265p Meijel)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
24145 |
fitis |
fitis:
fitis (L265p Meijel)
|
fitis (11 talrijk in boompjes en struiken; zang zacht en zoetvloeiend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24146 |
fladderen |
fladderen:
fladdderen (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
fladddərə (L265p Meijel)
|
fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
23264 |
flambouw |
flambouw (<fr.):
flambouw (L265p Meijel),
flamboͅw (L265p Meijel)
|
Een lantaarn met daarin een brandende kaars die tijdens de processie naast het Allerheiligste werd meegedragen, flambouw. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20019 |
flamingoplant |
flamingo:
eigen spellinsysteem
flamingoo (L265p Meijel)
|
Flamingoplant (anthurium scherzerianum) (kerstroos, rode vlag, flamingoplant, levensbloem). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
20107 |
flamingoplant (anthurium scherzarianum) |
flamingo:
flamingo (L265p Meijel)
|
Welke dialectbenamingen hebt u voor de verschillende potplanten en snijbloemen voor de koude kas: anthurium scherzerianum [N 73 (1975)]
III-2-1
|
28758 |
flanel |
keperflanel:
kēpǝrflǝnɛl (L265p Meijel)
|
Lichte en losse, weinig gevolde wollen of halfwollen stof, met een glad of gekeperd weefsel (Van Dale, pag. 774). Flanel wordt veel gebruikt voor nacht- en sportkleding. [N 62, 89a; N 59, 201; N 62, 75f; N 62, 75b; MW; monogr.]
II-7
|
28996 |
flanelsteek |
flanelsteek:
flǝnɛlstēk (L265p Meijel)
|
De flanelsteek is een soort kruissteek, meestal gebruikt voor het zomen, maar ook wel voor hechten en borduren. Zie ook het lemma ɛkruissteekɛ. Zie afb. 39.' [N 62, 16a; N 59, 64; N 62, 15c]
II-7
|
30800 |
flank |
lies:
lis (L265p Meijel)
|
Het gedeelte van de huid dat de flank bedekt. Volgens de informant van L 292 is het leer hiervan minder van kwaliteit maar zeer geschikt voor de binnenhaam. Zie afb. 1. [N 60, 3e; N 60, 3d; N 60, 247; N 36, 5; N 36, 4; N 36, 6b]
II-10
|
18648 |
flaphoed |
zuidwester:
Van Dale: zuidwester, 2. breedgerande hoed van oliedoek die zeelieden en schippers bij regenweer (zoals veelal bij zuidwestenwind) dragen.
Zuidwester (L265p Meijel)
|
flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)]
III-1-3
|