e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
filter in de melkzeef zijlap: zęi̯lap (Meijel) In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.] I-11
fitis fitis: fitis (Meijel) fitis (11 talrijk in boompjes en struiken; zang zacht en zoetvloeiend [N 09 (1961)] III-4-1
fladderen fladderen: fladdderen (Meijel, ... ), fladddərə (Meijel) fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)] III-4-1
flambouw flambouw (<fr.): flambouw (Meijel), flamboͅw (Meijel) Een lantaarn met daarin een brandende kaars die tijdens de processie naast het Allerheiligste werd meegedragen, flambouw. [N 96C (1989)] III-3-3
flamingoplant flamingo: eigen spellinsysteem  flamingoo (Meijel) Flamingoplant (anthurium scherzerianum) (kerstroos, rode vlag, flamingoplant, levensbloem). [N 92 (1982)] III-2-1
flamingoplant (anthurium scherzarianum) flamingo: flamingo (Meijel) Welke dialectbenamingen hebt u voor de verschillende potplanten en snijbloemen voor de koude kas: anthurium scherzerianum [N 73 (1975)] III-2-1
flanel keperflanel: kēpǝrflǝnɛl (Meijel) Lichte en losse, weinig gevolde wollen of halfwollen stof, met een glad of gekeperd weefsel (Van Dale, pag. 774). Flanel wordt veel gebruikt voor nacht- en sportkleding. [N 62, 89a; N 59, 201; N 62, 75f; N 62, 75b; MW; monogr.] II-7
flanelsteek flanelsteek: flǝnɛlstēk (Meijel) De flanelsteek is een soort kruissteek, meestal gebruikt voor het zomen, maar ook wel voor hechten en borduren. Zie ook het lemma ɛkruissteekɛ. Zie afb. 39.' [N 62, 16a; N 59, 64; N 62, 15c] II-7
flank lies: lis (Meijel) Het gedeelte van de huid dat de flank bedekt. Volgens de informant van L 292 is het leer hiervan minder van kwaliteit maar zeer geschikt voor de binnenhaam. Zie afb. 1. [N 60, 3e; N 60, 3d; N 60, 247; N 36, 5; N 36, 4; N 36, 6b] II-10
flaphoed zuidwester: Van Dale: zuidwester, 2. breedgerande hoed van oliedoek die zeelieden en schippers bij regenweer (zoals veelal bij zuidwestenwind) dragen.  Zuidwester (Meijel) flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)] III-1-3