30682 |
glassnijder voor ronde vlakken |
rondsnijdapparaat:
rontsnęj-aparāt (L265p Meijel)
|
Glassnijder bestaande uit een rubber of kunststof dop waaraan een 3600 draaibare metalen lat is bevestigd. De glassnijder wordt met behulp van een stelschroef op de lat vastgezet. Door de dop op het glas vast te drukken en tegelijkertijd met de glassnijder een ronddraaiende beweging te maken, wordt het glas cirkelvormig ingeritst. [N 67, 58d]
II-9
|
30683 |
glastang |
glastang:
glastaŋ (L265p Meijel)
|
Tang die bij zeer dik glas wordt gebruikt om na het snijden de overtollige stroken af te breken. [N 67, 58e]
II-9
|
19386 |
glazenkast |
glazenkast:
glaazə kaast (L265p Meijel),
glazen kast (L265p Meijel)
|
Kast met opbouw, voor zilver- of glaswerk (buffet, zilverkast, glazenkast) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20556 |
glazig |
glazerig:
glaazərəch (L265p Meijel),
glazerig
gləəzərich (L265p Meijel),
waterhard:
watterhart (L265p Meijel)
|
glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17626 |
glazuur |
blinkende tand:
blinkende tand (L265p Meijel),
email:
email (L265p Meijel),
glazuur:
glazuur (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
29571 |
gleiswerk |
aardewerk:
ęrdǝwērk (L265p Meijel),
breekwaar:
brē̜kwār (L265p Meijel)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
22376 |
glijbaan |
glijbaan:
gleͅjbān (L265p Meijel),
roetsjbaan:
roetsjbaan (L265p Meijel),
rutsjbān (L265p Meijel),
/
roetsjbaan (L265p Meijel)
|
Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)] || roetsbaan [SND (2006)]
III-3-2
|
30923 |
glijbies |
glijbies:
gǝlęjbis (L265p Meijel)
|
Een reep leer die aan de binnenkant van de schoen van de hak af naar boven loopt, evenwijdig aan de achillespees, en die dient om de hiel gemakkelijk in de schoen te laten schuiven. "De achternaad moet van binnen steeds met een zoogenaamde glijbies voorzien (gedekt) worden, die aan weerszijden van den naad gestikt en aan de kanten ook met de hand aangezet kan worden. Boven reikt deze glijbies tot of onder de stijve kap, onder naait men hem aan weerszijden aan de contrefortvoering vast." (Knöfel I, pag. 177). Zie afb. 22. [N 60, 18c]
II-10
|
18440 |
glijbies [wld ii.10, p. 26] |
glijbies:
gəleͅjbis (L265p Meijel)
|
Een reep leer die op dezelfde plaats loopt, maar dan aan de binnenkant van de schoen en die dient om de hiel gemakkelijk in de schoen te laten schuiven? (geleibies of glijbies?) Zie tek. 18c. [N 60 (1973)]
III-1-3
|
17853 |
glijden |
slibberen:
slibbere (L265p Meijel),
slibbərə (L265p Meijel),
slipperen:
#NAME?
slippere (L265p Meijel)
|
Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|