23960 |
godslastering |
godslastering:
godslastering (L265p Meijel)
|
Een godslastering, blasfemie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
30629 |
goed besleten kwast |
goede aangesleten kwast:
gujǝ angǝslētǝ kwast (L265p Meijel)
|
Kwast waarvan de haarbundel door het gebruik op een goede manier is afgesleten. Een goed besleten kwast geeft doorgaans verfwerk met weinig of geen strepen. [N 67, 31a]
II-9
|
34324 |
goed groeiend varken |
exemplaar:
ɛksǝmplár (L265p Meijel)
|
[N 76, 17; JG 1a]
I-12
|
34172 |
goed liggen |
goed liggen:
goed liggen (L265p Meijel)
|
Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51]
I-11
|
19237 |
goed opschieten met zijn werk |
plakken:
plakken (L265p Meijel),
plakkə (L265p Meijel)
|
goed opschieten met zijn werk [plakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29029 |
goed passen |
goed passen:
gu pāstǝ (L265p Meijel)
|
Goed zitten of passen, gezegd van een kledingstuk. [N 62, 26a; MW]
II-7
|
33826 |
goed uit de weg kunnend |
rap:
rap (L265p Meijel)
|
Gezegd van een paard dat goed te been is. [N 8, 64d]
I-9
|
21959 |
goed voederen |
fatsoenlijk voederen:
fasünlik voere (L265p Meijel),
goed voederen:
goe voere (L265p Meijel),
gu vurə (L265p Meijel)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: goed voederen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33919 |
goedaardige droes |
droes:
drus (L265p Meijel)
|
Een infectieziekte in de keelstreek die vooral jonge paarden aantast. Tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte verloopt ongeveer èèn week. Dan treedt koorts op, gepaard met ontsteking van het neusslijmvlies, waarbij veel slijm wordt afgescheiden, dat na enkele dagen etterig wordt. Typisch voor deze ziekte is de klierzwelling tussen de beide takken van de onderkaak; snel wordt de gezwollen klier dan week, verettert en breekt door. Gewoonlijk verloopt de ziekte goedaardig. [A 48A, 28b; N 8, 89 en 90a; N 52, 15b, 24 en 25; monogr.]
I-9
|
34403 |
goede grazer |
goede weier:
gui̯ǝ wē̜i̯ǝr (L265p Meijel)
|
[N 77, 19]
I-12
|