28580 |
angel |
angel:
aŋǝl (L265p Meijel)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
cassettebandje
angel (L265p Meijel),
oude spelling
angel (L265p Meijel),
WBD
angəl (L265p Meijel)
|
Hoe noemt u het orgaan waarmee bijen en wespen steken (angel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23259 |
angelusklok |
angelusklokje:
aŋəløskløͅkskə (L265p Meijel),
klimpen:
et klimpt (L265p Meijel)
|
De kleine klok waarmee het angelus wordt/werd geluid. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23449 |
angelustorentje |
angelustorentje:
angelusteurke (L265p Meijel),
klein torentje:
kleͅjn tørəskə (L265p Meijel)
|
Het afzonderlijk torentje waarin de angelusklok hangt [angelustorentje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19312 |
angst |
angst:
angst (L265p Meijel),
schrik:
sjrik (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel)
|
het gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een [wezenlijk of vermeend] dreigend onheil of gevaar [angst, schijt, schrik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33621 |
anjelier |
flet:
flèt (L265p Meijel),
genoffeltje:
snuffalka (L265p Meijel)
|
Welke dialectbenamingen hebt u voor de verschillende potplanten en snijbloemen voor de koude kas: dianthus (anjer) [N 73 (1975)]
I-7
|
19737 |
anjer |
jonkertjes:
junkərkəs (L265p Meijel)
|
Welke dialectbenamingen hebt u voor verschillende tweejarige planten: dianthus barbatus (duizendschoon) [N 73 (1975)]
III-2-1
|
21251 |
anker |
anker:
aŋkǝr (L265p Meijel),
wis:
wes (L265p Meijel)
|
Een op een bepaalde manier verwerkte wis waarmee men een nieuwe bodem aan de zijkant van een oude mand vast zet. Zie ook afb. 280. [N 40, 70] || Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.]
II-12, II-9
|
25258 |
anker, maat van 1/4 aam (39 l.) |
ankertje:
énkərkə (L265p Meijel)
|
de maat die een inhoud aangeeft van ± 39 liter = 1/4 aam [anker, kannetje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21829 |
antwoorden |
antwoorden:
antwoorden (L265p Meijel),
beantwoorden:
beantwoorden (L265p Meijel),
bejan:
bejoa (L265p Meijel),
terugzeggen:
təruch zéggə (L265p Meijel)
|
ten antwoord geven [antwoorden, anderen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|