30905 |
hakspijker |
rivet:
(mv)
rivɛts (L265p Meijel),
rubberhaknagel:
(mv)
røbǝrhaknę̄gǝl (L265p Meijel)
|
Eén van de spijkertjes die men gebruikt bij het maken van de hak. [N 60, 200e; N 60, 235b; N 60, 235; N 60, 200a; N 60, 202c]
II-10
|
30985 |
haktip |
tip:
tep (L265p Meijel)
|
Het achterste gedeelte van de hak, waar men soms ijzertjes op zet. [N 60, 170a; N 60, 170b]
II-10
|
18497 |
haktip [wld ii.10, p. 37] |
tip:
tep (L265p Meijel)
|
Het achterste gedeelte van de hak waar men wel ijzertjes opzette? (tip?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
17810 |
halen |
halen:
hālǝ (L265p Meijel)
|
Verzamelen van nectar, stuifmeel en water door de meestal oudere werkbijen. [N 63, 41; Ge 37, 79]
II-6
|
18713 |
halfhemd |
front:
front (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18353 |
halfhoge knoopschoen? |
knoopjesschoen:
knupkessjoehn (L265p Meijel),
knupkessjoen (L265p Meijel),
knoopschoen:
knuupsjoen (L265p Meijel),
knuupsjōēn (L265p Meijel),
knuuëpsjoe:n (L265p Meijel)
|
damesschoenen, halfhoge ~ met knopen opzij [leerskes] [N 24 (1964)] || halfhoge damesschoenen met knopen opzij
III-1-3
|
26188 |
halflijn |
lijn met halfzeil:
lēnj met halǝf˲zęjl (L265p Meijel)
|
De middelste van de slaglijnen. [N O, 5h; A 42A, 71; A 42A, 71 add.]
II-3
|
23622 |
halfmis |
halvermis:
hauvermes (L265p Meijel),
halverwege:
halvərwēgə də mes (L265p Meijel)
|
Het moment waarop de mis op de helft is, wat de duur betreft [halfmis, hauvermès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30129 |
halfsteensverband |
halfsteensverband:
halǝfstęns˲vǝrbant (L265p Meijel)
|
Metselverband dat doorgaans wordt toegepast bij halfsteensmuren. Het bestaat uitsluitend uit strekkenlagen. De kopvoegen van een laag bevinden zich midden boven de strekken van de onderliggende laag. Zie ook afb. 34. ø̄In dit verband is de steen op zijnen platte kant en volgens zijne lengte gelegd, zoodat aan het buitenvlak van den muur enkel de streksche kant te zien isø̄ (Van Keirsbilck, pag. 400). [N 31, 24a; monogr.]
II-9
|
23342 |
halfvasten(zondag) |
halfvasten:
haləfvāstə (L265p Meijel),
halfvastenzondag:
halfvaastezondig (L265p Meijel),
korfjeszondag:
körrefkeszóndich (L265p Meijel),
køͅrfkəszondex (L265p Meijel)
|
De vierde zondag van de vasten [haufvaste, halfvaste, körfkeszoondig]. [N 96C (1989)] || Het feest van Sinter-Greef (half vasten) [grevin, greve, miknem]. [N 88 (1982)] || Korfjeszondag: feest van Sinter-Greef (Half-vasten).
III-3-3
|