18903 |
handeling |
daad:
daod (L265p Meijel),
gang:
gang (L265p Meijel)
|
een op zichzelf staande, niet werktuigelijke verrichting, een handeling [gangen, gang, daad] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17661 |
handen (kindernamen) |
polletjes:
pollekes (L265p Meijel)
|
hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17660 |
handen (spotnamen) |
fikken:
fikke (L265p Meijel),
jatten:
jatte (L265p Meijel),
knoken:
kneuk (L265p Meijel)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
28851 |
handgaren |
handgaren:
hantgarǝ (L265p Meijel)
|
Naaigaren voor handgebruik, in tegenstelling tot machinegaren. [N 62, 57]
II-7
|
21519 |
handgeld |
handgeld:
handgelt (L265p Meijel)
|
eerste geld dat iemand ontvangt voor zijn waren [handsgeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
30061 |
handhei |
handhei:
hanthęj (L265p Meijel)
|
Handgereedschap om palen in de grond te slaan. Het bestaat uit een zwaar houten blok waaraan verschillende handvatten zijn aangebracht. Zie ook afb. 26. [N 31, 5b; monogr.]
II-9
|
18906 |
handig |
handig:
handig (L265p Meijel),
hendige (L265p Meijel),
hendəch (L265p Meijel)
|
goed met de handen terecht kunnend; gemakkelijk en snel iets met de handen kunnen maaken [handig, mieg, erg, snel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34566 |
handkar |
handkar:
hantkār (L265p Meijel),
handwagen:
hantwāgǝ (L265p Meijel),
stootkar:
stotkār (L265p Meijel)
|
Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.]
I-13
|
28211 |
handlamp |
potlamp:
potlamp (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Zwartberg, Eisden])
|
Elektrische handlamp, bestaande uit een pot, waarin een accu is ondergebracht en een kopstuk met een gloeilamp. [N 95, 251; monogr.]
II-5
|
27222 |
handlanger |
opperman:
opǝrman (L265p Meijel)
|
Helper van de metselaar. Tot de taken van de handlanger behoren onder meer het aandragen van metselstenen en het klaarmaken van de specie. [N 30, 2a; N 30, 2b; N 30, 2c; N 30, 2d; N 30, 40b; N 30, 45a; N 31, 16b; L B 1, 104; monogr.; div.; Vld]
II-9
|