20021 |
hanggeranium |
hanggeranium:
hanggeranium (L265p Meijel),
WLD \'alg. ben.\'
Hanggeranium (L265p Meijel),
rankgeranium:
eigen spellinsysteem
renggeraniums (L265p Meijel)
|
Hanggeranium (pelargonium peltatum). De bladeren zijn duidelijk 3- of 5-lobbig, de lobben zijn gaafrandig. De plant heeft liggende stengels, die vaak over de rand van de bloempot heenhangen. De bloemen zijn lichtrood of wit van kleur en groeien in scherme [N 92 (1982)] || Welke dialectbenamingen hebt u voor de verschillende perkplanten: pelargonium peltatum [N 73 (1975)]
III-2-1
|
30695 |
hangladder |
hangleer:
haŋliǝr (L265p Meijel),
rolstelling:
rolstɛleŋ (L265p Meijel
[(nooit gebruikt)]
)
|
Ladder waarvan de ijzeren bomen van boven gebogen zijn en aan een blok of aan rollen bevestigd zijn. De gebogen gedeelten van de ladderbomen worden bij het gebruik in de dakgoot gehangen. De hangladder dient voornamelijk voor het schilderen van hoge gevels. [N 67, 63g; N 67, 63h; monogr.]
II-9
|
19373 |
hangslot |
hangslot:
hangsloot (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
hangslot (L265p Meijel),
kluister:
klusjter (L265p Meijel)
|
Een slot dat aan b.v. een koffer of aan een deur gehangen wordt, met een draaibare beugel (kluister, hangslot, korna ) (=Fr. cadenas) [N 79 (1979)] || hangslot [N 07 (1961)]
III-2-1
|
18979 |
hansworst |
aansteller:
ansteller (L265p Meijel),
hansworst:
hanswoorst (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
iemand die zich belachelijk aanstelt [hanswordt, polichinelle] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21413 |
hard schreeuwen |
hard kaken:
hart kakə (L265p Meijel)
|
hard schreeuwen; je moet - - anders verstaat hij ons niet [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
25146 |
hard vriezen |
hard bikken:
’t bikt wér hard (L265p Meijel)
|
vriezen [bieberen, bikken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25147 |
hard waaien |
boezen:
boeze (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel),
de winjtj boe:st, de wind doet lelijk
boe:ze (L265p Meijel)
|
hard waaien || hard waaien [boezen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25027 |
hard, luid |
hard:
hard (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel),
luid:
luid (L265p Meijel)
|
hard (schreeuwen) [DC 38 (1964)] || hard klinkend [hard, luid] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21940 |
hard, snel vliegen |
hard vliegen:
hart vlīgə (L265p Meijel)
|
Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: hard, snel vliegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33684 |
harde, lastige grond |
zware:
zwǭrǝ (L265p Meijel)
|
Harde, zware grond die moeilijk te bewerken is. [N 27, 33; R 3, 6; A 10, 4; monogr.]
I-8
|