20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn vader:
hij aart no zè vajer (L265p Meijel)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)]
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
hijgen:
hiege (L265p Meijel),
hiegen (L265p Meijel),
hīēgə (L265p Meijel)
|
Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
hijgen:
hiege (L265p Meijel),
reutelen:
ps. invuller twijfelt over het antwoord!
reutele ? (L265p Meijel)
|
hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
25429 |
hijswerktuig |
slachtlier:
slaxtlīǝr (L265p Meijel)
|
Hijswerktuig waarmee het rund omhoog wordt getakeld, voordat het verder verwerkt wordt. Ouder is het werken met touwen of kettingen over de balk in de schuur. Dit gebeurt met mankracht. Vergelijk het lemma ''ophijsen''. [N 28, 64; N 28, 65; N 28, 67]
II-1
|
18029 |
hik |
hik:
hik (L265p Meijel)
|
hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22774 |
hinkelen |
hinkelen:
/
hinkele (L265p Meijel),
pothinken:
póthingke (L265p Meijel)
|
hinkelen [SND (2006)] || hinkelspel
III-3-2
|
17955 |
hinken |
hinkelen:
hinkələ (L265p Meijel),
hinken:
hinke (L265p Meijel),
hinken (L265p Meijel)
|
Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33839 |
hinniken |
brensen:
brenzǝ (L265p Meijel),
brinzǝ (L265p Meijel)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
22838 |
hobbelpaard |
hobbelpaard:
/
hoeppelpért (L265p Meijel)
|
hoepelpaard [SND (2006)]
III-3-2
|
18213 |
hoed |
hoed:
hoed (L265p Meijel)
|
Deze hoed heeft een gele kleur [DC 42B (1967)]
III-1-3
|