20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
op de begrafenis noden:
op də bəgrafənis nyəjə (L265p Meijel),
óp de begraffenis nuuëje (L265p Meijel),
op de begrafenis verzoeken:
op de begravenis verzuuke (L265p Meijel),
ter lijk gaan:
ter liek gao (L265p Meijel),
verzoeken:
verzuke (L265p Meijel),
verzuu:ke (L265p Meijel),
vərzūūkə (L265p Meijel)
|
buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen || buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [bidden, in de rouw verzoeken] [N 87 (1981)] || ter begrafenis noden || ter begrafenis noden, "ter lijk noden"[tser liech róffe] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
24635 |
iep |
iep:
eigen spellingsysteem
iep (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
Nijmeegs (WBD)
ĭĕp (L265p Meijel),
oude spellingsysteem
iep (L265p Meijel)
|
De iep; een snel groeiende boom die tot 18 m hoog kan worden me een brede kroon; vele iepen worden het slachtoffer van de iepziekte en verdwijnen snel (iep, olm) [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19246 |
iets (leren) beheersen |
onder de knie hebben:
onder de knèèj hebben (L265p Meijel)
|
een vaardigheid goed geleerd hebben [mannen, meester geraken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18859 |
iets in acht nemen |
op mijn tellen letten:
up min telle lette (L265p Meijel),
waren:
waarə (L265p Meijel),
zorgen:
zurge (L265p Meijel)
|
zorg dragen voor, in acht nemen [waren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18862 |
iets opkroppen |
opkroppen:
opkroppen (L265p Meijel),
upkroppen (L265p Meijel),
ópkróppə (L265p Meijel)
|
zijn verdriet of ongenoegen proberen verborgen te houden [opkroppen, kroppen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21563 |
ijken |
ijken:
ijke (L265p Meijel),
éjkə (L265p Meijel)
|
gewicht nakijken om vast te stellen of ze het juiste gewicht hebben en, indien nodig, ze het juiste gewicht geven [ijken, ijkenen, pegelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17995 |
ijlen |
bazelen:
bazelen (L265p Meijel),
ernaast praten:
dörnééve praotə (L265p Meijel),
ijlen:
ijle (L265p Meijel),
īēlə (L265p Meijel)
|
Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, razen, raaskallen, delireren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25153 |
ijs (alg.) |
ijs:
iš (L265p Meijel)
|
ijs [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
22756 |
ijsbaan |
slibberbaan:
slibberbaan (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel)
|
Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men deze baan in uw dialect? [DC 44 (1969)] || Slibberbaan: gladde baan, gemaakt op sneeuw of ijs door er telkens en achter elkaar overheen te glijden.
III-3-2
|
23827 |
ijsheiligen |
ijsheiligen:
ejsheͅjlegə (L265p Meijel),
i-jsheillige (L265p Meijel)
|
12-14 mei, de ijsheiligen [ieshillieje]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|