24072 |
kardinaal |
kardinaal (<fr.):
kardinaal (L265p Meijel),
kardināl (L265p Meijel)
|
Een kardinaal. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24178 |
karekiet |
karekiet:
karəkit (L265p Meijel),
rietvink:
rītveŋk (L265p Meijel)
|
karekiet (12,5 / 19 alleen in riet waaraan ze hun diep nest ophangen; grote soort alleen in grote rietvelden; harde zang [orre-orre-orre-iet-iet-iet]; kleine soort komt vaker voor maar valt niet op door zachtere zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
29395 |
karkas |
karkas:
karkas (L265p Meijel)
|
Koper- of ijzerdraad omwonden met zijde of garen in het geplooide voorstuk van de muts. Zie afb. 83. [N 61, 20d]
II-7
|
20653 |
karnemelk |
botermelk:
botǝrmølk (L265p Meijel),
botǝrmø̜lǝk (L265p Meijel)
|
De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.]
I-11
|
20672 |
karnemelksepap |
botermelk:
Syst. WBD
bŏtermölk (L265p Meijel),
botermelksepap:
Syst. WBD
botermelksepap (L265p Meijel),
bŏtermölkse pap (L265p Meijel)
|
Karnemelksepap (mölkepap, mölkezuip, zuipe?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34254 |
karnmolen |
botterrad:
[botter]ra (L265p Meijel)
|
De molen waarmee men karnt. De karnmolen staat rechtop en de verticale as draait met horizontale bewegingen. Een variant hierop is een liggende ton met een horizontale as met verticale ronddraaiende bewegingen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 53 en 55; L 1a-m; JG 1a, 1b, 1d; monogr.]
I-11
|
34251 |
karnstaf |
botterstaf:
[botter]staf (L265p Meijel)
|
Boterstoter bestaande uit een stok met een aan de onderzijde bevestigde plank die van gaatjes is voorzien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 7, 19, 20, 21 en 23; A 16, 8, 8a, 8b en 8c; L 22, 8; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c; Ge 22, 18, 19 en 20; monogr.; add. uit: N 5A (I]
I-11
|
34250 |
karnvat |
botterstand:
[botter]stānt (L265p Meijel)
|
Botervat waarbij de karnstaf (zie het lemma ''karnstaf'' (12.3) in deze aflevering) met de daaraan bevestigde schijf in een op- en neergaande beweging wordt gebracht. Dit vat, waarin de melk tot boter gekarnd wordt, kan van verschillende materialen gemaakt worden. Vaak was het van hout (kersenhout kērs in L 329) of steen en soms van metaal, bijvoorbeeld van een omgebouwde melkbus (melkbus męlǝkbøs in L 322a, melktuit męlǝktø̜i̯t in L 163, 164 en 165, tuit tø̜i̯t in L 373). Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering.' [A 7, 19, 19a en 23; A 16, 8a; L 1a-m; L 22, 8 add.; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 17; Ge 22, 11, 15 en 16; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
24333 |
karper |
boerenkarper:
oude spelling
boerenkarper (L265p Meijel),
goudkarper:
oude spelling
goudkarper (L265p Meijel),
karp:
WBD
karrəp (L265p Meijel),
karper:
cassettebandje
karper (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
oude spelling
karper (L265p Meijel)
|
Hoe noemt u de karper: een zoetwatervis die voorkomt in stilstaande en traag stromende wateren. Hij heeft een lange rugvin, de buikvinnen staan ingeplant achter de borstvinnen, ongeveer gelijk met het begin en het einde van de rugvin. De bek heeft dikke e [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19398 |
karpet, vloerkleed |
karpet:
karpet (L265p Meijel),
kleed:
klé (L265p Meijel),
mat:
mat∂ (L265p Meijel),
vloerkleed:
vloerklé (L265p Meijel)
|
Losliggend geweven, gevlochten of geknoopt kleed dat als bedekking en tot verfraaiing van de vloer dient (tapijt, kleed, karpet) [N 79 (1979)]
III-2-1
|