e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kathedraal kathedraal: katədrāl (Meijel) Een kathedraal. [N 96A (1989)] III-3-3
katoen katoen: kǝtūn (Meijel) Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.] II-7
kattegat kattegat: katǝgāt (Meijel) Een al dan niet afgeschermde opening onder in de schuurpoort die katten in staat stelt om de schuur in te gaan om muizen en ratten te vangen. Blijkbaar wordt deze opening ook door kippen gebruikt. [N 4A, 42i; monogr.] I-6
kattenstaart kattenstaart: eigen spellinsysteem veld (fijn, klein) (i.t.t. de waterkattestert, die grof is)  kattestert (Meijel), waterkattenstaart: eigen spellinsysteem grof  waterkattestert (Meijel) Kattestaart (lythrum salicaria 50 tot 150 cm grote plant. De stengels staan rechtop, zijn kantig en zijn meer of minder behaard; de bladeren zijn tegenoverstaand of in kransen en lancetvormig. De bloemen groeien in lange aren, zijn 6-tallig en purperroo [N 92 (1982)] III-4-3
kattenstaartamarant kattenstaart: eigen spellinsysteem \'kattestaart zegd men bij ons, paardstaart de plant waar een gouden ring aan het uiteinde zit / \'komt in menige siertuin voor\'  kattestaart (Meijel), paardstaart: eigen spellinsysteem Additie bij vraag 127: \'kattestaart zegd men bij ons, paardstaart de plant waar een gouden ring aan het uiteinde zit\'  paardstaart (Meijel, ... ) Kattestaart amarant (amaranthus caudatus). Bloemen in lange, donkerrode of gele, later sierlijk overhangende aren. De bladeren zijn smal eivormig en spits (kattestaart, lammestaart, vossestaart, hazeklauw). [N 92 (1982)], [N 92 (1982)], [N 92 (1982)] III-2-1
kauw kauwtje: kauwke (Meijel), torenkraai: torəkrɛ̄i̯ (Meijel) kauw || kauw (33 overal bekend; grijze nek en lichte ogen, rest zwart; broedt in gebouwen, schoorstenen en holle bomen; meestal in troepen; druk; roep [kja]; vaak tam gehouden [N 09 (1961)] III-4-1
kauwen bijten: bijten (Meijel), kauwen: kaowə (Meijel), kauwen  kauwə (Meijel), malen: malen (Meijel) kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)] III-2-3
kazuifel kazuifel: kazuifel (Meijel), kəzøͅjfəl (Meijel) Het kazuifel, het opperkleed dat de priester tijdens de mis draagt [kazufel, kazel, kruifel?]. [N 96B (1989)] III-3-3
keel, strot strot: strô.t (Meijel) strot [RND] III-1-1
keelgat keelsgat: kèlsgat (Meijel) keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)] III-1-1