24651 |
klokje (alg.) |
blauwe klokjesbloem:
eigen spellinsysteem
blauw klokskusbloem (L265p Meijel)
|
Klokjesbloem (campanula 50 tot 100 cm groot. De plant is ruw behaard. De stengel heeft scherpe kanten; de onderste bladeren zijn hartvormig en langgesteeld, de bovenste zijn smal en kort of niet gesteeld, de bladrand is gezaagd. De bloemen staan in loss [N 92 (1982)]
III-4-3
|
23299 |
klokje op het priesterkoor |
bel:
bɛ̄l (L265p Meijel),
kerkklokje:
keͅrŋkløͅkskə (L265p Meijel)
|
Het klokje, de grote bel of de gong op het priesterkoor, waarmee het begin en het einde van de dienst wordt aangegeven. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24686 |
klokjesgentiaan |
klokjesgentiaan:
WLD alg. ben.
Klokjesgentiaan (L265p Meijel)
|
Klokjesgentiaan (gentiana pneumonanthe 10 tot 60 cm groot. De stengels zijn onvertakt; de bladeren tegenoverstaand, lijn- tot lancetvormig; de bloemen staan afzonderlijk of 2 bij elkaar, ze zijn groot en klok- tot trechtervormig, de kleur is hemelsblauw [N 92 (1982)]
III-4-3
|
23478 |
klokkenluider |
klokkenluider:
klokkenluijers (L265p Meijel),
kloͅkəlø͂ͅjərs (L265p Meijel)
|
De personen die tijdens de grote processie de klokken luiden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23450 |
klokkenstoel |
klokkenstoel:
klokkestoel (L265p Meijel),
kloͅkəstūl (L265p Meijel)
|
De stellage, het toestel waarin de klok hangt [klokkegalg, klokkestoel]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23463 |
klokkentouw |
klokkentouw:
klokketouw (L265p Meijel),
kloͅkətoͅw (L265p Meijel)
|
Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18385 |
klokrok |
klokrok:
Circelvormig of circelsegment. [Zie tekening van de informant]
klokrok (L265p Meijel)
|
Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
klomp (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
klŏmp (L265p Meijel),
klómp (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
klômp (L265p Meijel)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp (Frans: sabot) [klomp, blok] [N 24 (1964)] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)]
II-12, III-1-3
|
32448 |
klompriem |
klompenriem:
klompǝrīm (L265p Meijel)
|
Leren band die over de klompopening van de lage en halfhoge klomp wordt bevestigd om te zorgen dat men de klomp tijdens het lopen niet verliest. De klompriem werd doorgaans niet door de klompenmaker, maar door de handelaar of door de klant zelf aangebracht. Een leren band op de klomp spijkeren noemde men in Sint-Truiden (P 176): een klonk beslaan (ǝnǝ kluŋk˱ bǝslōn). [N 60, 214c; N 97, 143; monogr.]
II-12
|
18245 |
klompschoen |
kapklomp:
kapklomp (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
klompschoen:
kloompsjoen (L265p Meijel)
|
klompschoen (zwart) bestaande uit een houten zool en een lederen schoenachtig bovengedeelte [N 24 (1964)] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)]
III-1-3
|