25546 |
baktrog |
baktrog:
baktrog (L265p Meijel),
trog:
trog (L265p Meijel)
|
De kuip waarin de eerste bewerking van het deeg plaatsvindt. "In zijn eenvoudigste gedaante is het een rechthoekige, langwerpige bak, de bodem smaller dan de bovenopening" (Weyns blz. 28). De baktrog is ofwel van eik ofwel van wit hout vervaardigd. Sommige troggen hebben onderaan een schuif om zuurdeeg en zeef in te leggen (Weyns blz. 29). Als hij klein is en goed hanteerbaar, wordt de trog niet noodzakelijk op een vaste voet gezet. Is hij heel groot dan kan hij op een paar lage houtblokken worden gelegd. Meestal is hij geplaatst tussen twee steunen in de vorm van een letter H, waarvan de naar buiten uitwijkende bovenste benen de bak omvatten (Weyns blz. 28). In dit lemma zijn ook benamingen die de boer voor zijn baktrog heeft, opgenomen: Zie afb. 17. [(N 29, 20a; N 29, 18a; N 18, add.; N 5A(I), add.; S 2; R 3, 50; L 1a-m; L 16, 8; L 19A, 21; L 48, 23; A 26, 10; Lu 4, 10; Lu 2, 23; monogr.; LB 2, 237)]
II-1
|
25537 |
baktrog waarin bloem bewaard wordt |
trog:
trog (L265p Meijel)
|
Voor het opslaan van de bloem maakt men ook wel gebruik van de baktrog. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''baktrog''. De bloem dient bewaard te worden op een koele, droge en luchtige plaats. De beste temperatuur waarbij de bloem bewaard kan worden, is 15°C (Schoep blz. 35). [N 29, 17]
II-1
|
22827 |
bal |
bal:
bal (L265p Meijel)
|
De welving van de voet achter de tenen. [N 60, 167a]
II-10
|
18468 |
bal [wld ii.10, p. 7] |
bal:
bal (L265p Meijel)
|
De welving van de voet achter de tenen (bal?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
20688 |
bal gehakt |
bol gehakt:
Syst. WBD
bol gehakt (L265p Meijel),
frikadel:
Syst. WBD
frikkedel (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
Bal gehakt (frikkedel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26483 |
balanceerrijn |
balanceerrijn:
balansērrenj (L265p Meijel)
|
De balanceerrijn, meestal een rijn met twee takken, hangt in de windmolen in evenwicht op de top van de stilstaande spil. Bij de watermolen balanceert de rijn op de punt van het staakijzer. Zie ook afb. 79. De engelse (balanceer)rijn bestaat uit twee bolvormige rijnen die ineen passen. De kleine bol op het staakijzer of de kleine spil, de binnenrijn of kleine rijn, heeft twee takken waarop de grotere bol in de loper, de buitenrijn of grote rijn, balanceert. De loper kan op zijn beurt balanceren op de twee takken van de grote rijn (Vanderspickken, pag. 36). [N O, 15c; A 42A, 21; Coe 102]
II-3
|
21296 |
balans |
dobbele schei:
dobǝl šęi̯ (L265p Meijel)
|
Dwarshout, dat met een haak aan een wagen vastgemaakt wordt en waar de strengen van de - meestal twee of drie - paarden aan bevestigd worden. Dit dwarshout is dubbel zo breed als het gewone zwenghout (zie dat lemma). Het wordt alleen gebruikt in de streken met de zwaardere en meer vruchtbare grond: Haspengouw en het Maasland. Uit de rest van Limburg waren er hier en daar ook opgaven, maar aangezien deze steeds identiek waren met die voor het gewone zwenghout, kan men aannemen dat het om vergissingen gaat. Dit dubbele zwenghout komt ook voor bij de ploeg en de eg (zie het lemma evenaar, tweespanszwenghout in wld I.2). [N 17, 69b; N G, 65b; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 34, 11; monogr.]
I-13
|
18950 |
baldadig (persoon) |
baldadig:
baldadig (L265p Meijel),
uitbundig:
uitbundig (L265p Meijel),
wild:
wilde (L265p Meijel),
wilt (L265p Meijel)
|
wild en uitgelaten [schavurig, baldadig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23866 |
baldakijn |
hemel:
heməl (L265p Meijel),
himmel (L265p Meijel)
|
De rechthoekige troonhemel waaronder het H. Sacrament wordt rondgedragen in de processie [Hemel, balkon, draaghemel, himmel]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18605 |
balein |
balein:
beleejn (L265p Meijel),
beleenj (L265p Meijel)
|
balein uit het korset [N 25 (1964)]
III-1-3
|