25224 |
koele wind |
fris windje:
fris wīndtje (L265p Meijel),
koel windje:
kōēl (L265p Meijel),
koude wind:
kaawə winjtj (L265p Meijel)
|
koele wind [koeltje] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
27694 |
koeltoren |
koeltoren:
kultorǝ (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Emma])
|
Torenvormige koelinstallatie. [N 95, 19; monogr.; div.]
II-5
|
33349 |
koestal |
koestal:
ku[stal] (L265p Meijel)
|
De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s]
I-6
|
21140 |
koets (alg.) |
koets:
koets (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
een vierwielig, geheel gesloten rijtuig, door een of meer paarden getrokken [koets, toegerij, toekoets] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34644 |
koetsier |
koetsier:
kutsīr (L265p Meijel),
voerman:
vurman (L265p Meijel)
|
Persoon die op de bok van een rijtuig zit en de paarden ment. [N 101, 2; Wi 15, monogr]
I-13
|
33340 |
koewachter, veeknecht |
koeherd:
kuhart (L265p Meijel),
koejong:
kujǫŋ (L265p Meijel),
zweitser:
zwęi̯tsǝr (L265p Meijel)
|
De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.]
I-6
|
21265 |
koffer |
tas:
tas (L265p Meijel)
|
tas: zak of buidel van uiteenlopend model, meestal echter vrij plat en rechthoekig, bijv. gebruikt om boodschappen in te doen
III-3-1
|
20588 |
koffiedik |
dras:
dras (L265p Meijel)
|
koffiedik [DC 47 (1972)]
III-2-3
|
19515 |
koffiepot |
koffiepotje:
koffieputje (L265p Meijel),
pot:
pŏt (L265p Meijel)
|
pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33812 |
koffievos, brandvos |
koffievoes:
kǫfivus (L265p Meijel)
|
Vospaard met donkerbruine of koffiekleurige vacht. [N 8, 63i en 63j]
I-9
|