33427 |
balken van de zolder boven de dorsvloer |
schelf(t)houter:
šɛlǝfthǫu̯tǝr (L265p Meijel)
|
De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.]
I-6
|
20695 |
balkenbrij |
balkenbrij:
balkenbry (L265p Meijel),
Syst. WBD
balkenbree (L265p Meijel),
kruipuit:
Syst. WBD
kerbōēd (L265p Meijel)
|
balkenbrij [Roukens 03 (1937)] || Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26258 |
ballast |
stuk ijzer:
støk ežǝr (L265p Meijel),
verzwaarstuk:
vǝrzworstøk (L265p Meijel)
|
Het extra gewicht dat aan het vrij hangende eind van de vangbalk wordt bevestigd om de trekkracht van de vang op te voeren. In l 289 kende men daarvoor een kist waarin men de ballast kon plaatsen. [N O, 12u]
II-3
|
22707 |
balletje bij het bikkelen |
kaats:
kats (L265p Meijel)
|
Het balletje of de knikker. [N R (1968)]
III-3-2
|
19351 |
balorig |
eigenzinnig:
eigənzinnəch (L265p Meijel),
koppig:
koppig (L265p Meijel),
kuppəch (L265p Meijel),
kriemelig:
kriemelig (L265p Meijel)
|
niet naar raad willen luisteren [balorig, balsturig, netelig, kriemelig, balkjorig, koppig, kwaad] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
30825 |
balpartij |
teenpartij:
tiǝnpǝrtę̄j (L265p Meijel)
|
Het voorste gedeelte van de schoen wat betreft het loopvlak. [N 60, 167b]
II-10
|
18469 |
balpartij [wld ii.10, p. 7] |
teenpartij:
tiənpərtēͅj (L265p Meijel)
|
Het voorste gedeelte van de schoen wat betreft het loopvlak (balpartij? terd? tree? trap? tred?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
17716 |
balzak |
balzak:
balzak (L265p Meijel),
beurs:
beurs (L265p Meijel),
zak:
zak (L265p Meijel)
|
balzak, scrotum [zak, beurs] [N 10c (1961)], [N 10c (1995)]
III-1-1
|
23592 |
bandelier van de suisse |
band:
bānt (L265p Meijel)
|
De bandelier van de suisse waarop de woorden: Eerbied in Gods huis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34084 |
banden |
banden:
bɛǝnt (L265p Meijel),
pezen:
pēzǝ (L265p Meijel)
|
Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a]
I-11
|