id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21886 | bank van lening | leenbank: (roerend goed). leenbank (Meijel) | de instelling van gemeente of particulieren waar men geld krijgt op onderpand van onroerende goederen [bank van lening, lommerd, pandjeshuis] [N 89 (1982)] III-3-1 |
21633 | bankbiljet | briefje: brīēfke (Meijel), gulden: gulde (Meijel) | bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)] || Nederlandse bankbiljetten: [N 21 (1963)] III-3-1 |
26807 | banken laten zitten | banken laten zitten: bɛŋk lǭtǝ zetǝ (Meijel) | Veenbanken laten zitten als bescherming tegen het water. [I, 62] II-4 |
24299 | barbeel | barbeel: cassettebandje barbeel (Meijel) | Hoe noemt u de barbeel: een zoetwatervis. De buikvinnen staan ver achter de borstvinnen, ter hoogte van de rugvin. Het lichaam is lang en slank en de staartvin is diep ingesneden. De bek heeft geen tanden, wel dikke lippen, waarvan de bovenste lange baard [N 83 (1981)] III-4-2 |
20181 | barensweeën | poos: poës (Meijel), pozen: poejse (Meijel), ween: wêên (Meijel) | Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)] III-2-2 |
18613 | baret | baret (<fr.): beret (Meijel), pats: pats (Meijel) | baret [flat, floets] [N 25 (1964)] III-1-3 |
18173 | barrevoets | op blote voeten: up bluətə vy.t (Meijel) | blootvoets [RND] III-1-3 |
21781 | bascule | bascule: baskuul (Meijel, ... ) | Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)] III-3-1 |
23344 | basiliek | basiliek (<lat.): bazəlik (Meijel) | Een basiliek. [N 96A (1989)] III-3-3 |
28743 | batist | batist: batest (Meijel) | Oorspronkelijk: zeer fijn en zacht doek, uit de zachtste en langste vlasvezels geweven; later ook van wol of katoen (Van Dale, pag. 256). [N 59, 201; N 62, 98] II-7 |