19365 |
leep, doortrapt |
doortrapt:
doortrapt (L265p Meijel),
geslepen:
geslepe (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
gəsleepə (L265p Meijel)
|
een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)] || zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
30816 |
leerjongen |
leerjong:
liǝrjoŋ (L265p Meijel)
|
Jongen die bij de schoenmaker inkomt om het vak te leren. [N 60, 217a; monogr.]
II-10
|
21593 |
leerling |
leerjong:
lęrjoŋ (L265p Meijel),
leerling:
leerling (L265p Meijel),
schoolwicht:
sjólweecht (L265p Meijel)
|
Aankomend schilder die het schildersvak leert. [N 67, 99a] || de persoon [meestal een kind] dat onderwijs krijgt [leerder, leer] [N 90 (1982)]
II-9, III-3-1
|
30941 |
leerschaar |
leerscheer:
lęršiǝr (L265p Meijel)
|
Een grote, zware schaar om het leer te knippen. De informant van L 163a beschrijft die als een soort getande snoeischaar. [N 60, 41, N 60, 240a]
II-10
|
22017 |
leervlucht |
opleren (ww.):
oplīərə en də vərēnəgeŋ (L265p Meijel)
|
Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: een georganiseerde vlucht om jonge duiven te leren [N 93 (1983)]
III-3-2
|
31136 |
leerwals |
leerwals:
lę̄rwāls (L265p Meijel)
|
De wals waarmee men het leer voor de reparatie bewerkt. Knöfel I zegt op pag. 288: "Zoolledermachines dienen om het kloppen te vervangen en werken, zooals de naam aanduidt, met zware walsen of rollen. Men is het in vakkringen nog niet geheel eens, wat beter is, walsen of kloppen, maar uit het feit, dat de walsmachines meer en meer ook bij de klein-industrie in gebruik komen, mag wel afgeleid worden, dat men, zoo er bezwaar mocht bestaan, daar met gerustheid overheen stapt. Wie een walsmachine in zijn bezit heeft, is er zeer tevreden mede, omdat het hem een moeilijk werk uit de hand neemt. Trouwens, zij zijn in de grootindustrie algemeen in gebruik. Het leer wordt onder de wals vaster en ook mooier op t oog. [N 60, 241b]
II-10
|
27706 |
leesjongen |
leesjong:
lę̄sjoŋ (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Maurits])
|
Jongen die bovengronds de stenen raapt uit via een transportband aangevoerde kolen. De afkorting O.V.S. uit de opgave "o.v.s.-er" (L 433, Q 121c) staat voor Ondergrondse Vakschool. [N 95, 155; monogr.]
II-5
|
30861 |
leest |
leest:
lę̄st (L265p Meijel)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
31086 |
leesthaak |
leestetrekker:
lę̄stǝtrękǝr (L265p Meijel),
trekhaak:
trękhǭk (L265p Meijel)
|
Haak waarmee men de leest uit de opgemaakte schoen trekt. Boven in de leest zit een gat waar de leesthaak in past. Zie afb. 65. [N 60, 141a; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
ene lE(w) (L265p Meijel)
|
leeuw [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|