17617 |
lip |
lip:
lip (L265p Meijel)
|
lip [RND]
III-1-1
|
24541 |
lis (alg.) |
boerenlis:
eigen spellinsysteem vormd wortelstokken
boerenlis (L265p Meijel),
duitse lis:
eigen spellinsysteem vormd wortelstokken
Duitse lis (L265p Meijel),
gele lis:
eigen spellinsysteem vormd wortelstokken / lastig onkruid (zaad)
gele lis (L265p Meijel),
waterlis:
eigen spellinsysteem vormd wortelstokken / lastig onkruid (zaad)
waterlis (L265p Meijel)
|
Duitse lis (iris germanica). De bloemen zijn blauw, alle 6 de bloemdekslippen zijn ongeveer even lang, de binnenste met een dichte rij gele haren (lits, lis, liesel, waterlelie, kaars). [N 92 (1982)] || Gele lis (iris pseudacorus). Een 40 tot 120 cm grote plant met een zeer dikke, kruipende wortelstok; de bladeren zijn zwaardvormig; de bloemen hebben 6 gele bloemdekbladeren, de 3 buitenste groot, bruin gestreept, de 3 binnenste klein, rechtopstaand, 3 me [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24528 |
lisdodde |
kattenstaart:
WLD groeit in voedselrijke sloten en poeltjes
katəstartə (L265p Meijel),
lampenpoetser:
eigen spellinsysteem
lampepoetser (L265p Meijel),
wolvenstaart:
eigen spellinsysteem
wolvestert (L265p Meijel)
|
Grote lisdodde (typha latifolia een 100 tot 250 cm hoge plant. De bladeren zijn tot 2 cm breed; de bloemen bevinden zich in cilindervormige aren, eenslachtig, de mannelijke bovenaan, vlak daaronder de vrouwelijke, de bloemdekbladeren ontbreken. Bloeitij [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21824 |
lispelen (slissen) |
lispelen:
Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.
lispele (L265p Meijel),
slissen:
slissen (L265p Meijel),
smiespelen:
Van Dale: smiespelen, (gew.) fluisteren, smoezelen.
smispələ (L265p Meijel)
|
de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18967 |
list |
list:
list (L265p Meijel)
|
een slimme vondst die men toepast om zijn doel te bereiken zodat daardoor een persoon misleid wordt [list, fint] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23731 |
litanie van de rozenkrans |
litanie (<lat.):
litani (L265p Meijel),
littjenie (L265p Meijel),
marialitanie (<lat.):
marialitani (L265p Meijel)
|
De litanie van O.L. Vrouw, het slot van het Rozenhoedje [littenïj, lietenïj, lieteniej, lietenej?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18051 |
litteken |
litteken:
lidtièken (L265p Meijel)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)]
III-1-2
|
23438 |
liturgisch vaatwerk |
heilig vaatwerk:
heͅjlex vātwɛ̄rək (L265p Meijel),
kelken:
kaelken (L265p Meijel)
|
De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23445 |
liturgische gewaden |
kazuifels:
kazuifels (L265p Meijel),
miskleren:
meskliər (L265p Meijel),
priesterkleren:
pristərkliər (L265p Meijel)
|
De paramenten, de liturgische gewaden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
27080 |
loegen van de bovenlast |
loegen:
lūgǝn (L265p Meijel)
|
Lagen maken op de bovenlast van het schip. [II, 90g]
II-4
|