id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33813 | lomp paard | knol: knǫl (Meijel) | [JG 1a; N 8, 62h] I-9 |
17688 | long | long: lŏng (Meijel) | long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)] III-1-1 |
34264 | longen | loos (enk): luǝs (Meijel), lōrs (Meijel) | De longen of de long van het grootvee in het algemeen. [N 28, 88b] I-11 |
30548 | lood inleggen | (de) schoorsteen in lood zetten: šōrstiǝn en lūǝt ˲zetǝ (Meijel) | Loden loketten in de voegen van het metselwerk aanbrengen. [N 32, 48b] II-9 |
25289 | lood, maat van 10 gram | lood: loeijd (Meijel) | de maat die een gewicht aangeeft van 10 gram [lood] [N 91 (1982)] III-4-4 |
27687 | loods | loods: lots (Meijel [(Emma / Maurits)] [Domaniale]) | Algemene benaming voor een gebouw waar materialen zoals machines (Q 121c) of stijlen (L 374) kunnen worden opgeslagen. [N 95, 11] II-5 |
30579 | loodvergiftiging | loodvergiftiging: luǝt˲vǝrgeftegeŋ (Meijel) | Ziekte die ontstaat ten gevolge van het werken met loodhoudende verfstoffen. [N 67, 101; monogr.] II-9 |
33679 | loodzand | grijze aarde: grēš ē̜rt (Meijel) | De loodgrijze zandlaag onder de heizode. [N 27, 17] I-8 |
24846 | loof | blader: eigen spellingsysteem bleer (Meijel), blèèr (Meijel), Nijmeegs (WBD) blaar (Meijel), loof: eigen spellingsysteem lof (Meijel), Nijmeegs (WBD) lof (Meijel), oude spellingsysteem loaf (Meijel) | De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)] III-4-3 |
33250 | loof van de bieten afplukken | afbladen: afblāi̯ǝ (Meijel) | Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.] I-5 |