e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
manenstrang manenstrang: mānǝstraŋk (Meijel) Gewelfde bovenkant van een paardenek waar de manen ingeplant zijn. Zie afbeelding 2.14. [N 8, 21 en 25] I-9
mangel, wringer mangel: mangel (Meijel), mangəl (Meijel) Toestel met tegen elkaar draaiende cilinders om gewassen linnengoed glad te maken (mangel, wringer) [N 79 (1979)] III-2-1
manier manier: manier (Meijel, ... ) de wijze waarop men iets doet of waarop iets verricht kan worden [benier, gunstig, manier, gedwasje] [N 85 (1981)] III-1-4
manken hompelen: hompelen (Meijel), hompelt (Meijel), hómpələ (Meijel) Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (honkelen, lammen, knakken). [N 84 (1981)] III-1-2
mankeren mankeren: mankeerə (Meijel), mankere (Meijel), mankeren (Meijel), schelen: sjillə (Meijel) Mankeren: mankeren, schelen (schelen, mankeren, het hebben). [N 84 (1981)] III-1-2
mannelijk geslachtsorgaan geweld: geweld (Meijel) mannelijke geslachtsorgaan [gemach, gemaacht] [N 10c (1995)] III-1-1
mannelijk jong van de geit bok: bok (Meijel), bokje: bøkskǝ (Meijel), geitenbok: gē̜tjǝbok (Meijel) [N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21] I-12
mannelijk kalf stierkalf: stīr[kalf] (Meijel), stiermuk: stīrmø̜k (Meijel) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannelijk kuiken haantje: hantjǝ (Meijel) [N 19, 41b; L A2, 507] I-12
mannelijk ree reebok: ri-jebok (Meijel), riejbok (Meijel) Ree, mannetjesree [N 94 (1983)] III-4-2