18734 |
meisjesonderbroek? |
onderboks voor durskes:
zie WNT: durskes in lm. tekst poover en spuiten.
ondərboks vør dørskəs (L265p Meijel)
|
Onderbroek voor meisjes. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18583 |
meisjesondergoed |
voor de durskes:
zie WNT: durskes in lm. tekst poover en spuiten.
vør də dørskəs (L265p Meijel)
|
Ondergoed voor meisjes. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
34454 |
mekkeren |
meken:
mē̜kǝ (L265p Meijel),
mekkeren:
mɛkǝrǝ (L265p Meijel)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.]
I-12
|
18125 |
melaatsheid |
melaats:
melaats (L265p Meijel)
|
Melaatsheid: lepra, in de huid ontstaan knobbels; de ziekte kan tot afschuwelijke verminkingen leiden (leproosheid, lazerij). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24872 |
melganzenvoet |
melde:
eigen spellinsysteem
melde (L265p Meijel),
schietmel:
eigen spellinsysteem; _k: speelvorm van schietmelde (JK)
sjiekmil (L265p Meijel),
schietmelde:
WLD was vroger een van de meest algemene onkruiden op zandgrond
šītmelt (L265p Meijel)
|
Melganzevoet (chenopodium album 30 tot 100 cm hoge plant. De stengels staan rechtop en zijn vertakt; de bladeren zijn zeer verschillend van vorm, tevens onregelmatig getand, de bovenste gaafrandig, aan de buitenkant dofgroen, de onderkant wit-melig best [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33294 |
melganzevoet |
schietmelde:
šītmelt (L265p Meijel)
|
Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.]
I-5
|
20970 |
melig |
hers:
Nijmeegs (WBD) (v. koren of haver)
hérs (L265p Meijel),
melig:
eigen spellingsysteem
mèlig (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
Nijmeegs (WBD) (v. fruit)
mééləch (L265p Meijel),
oude spellingsysteem
mèlig (L265p Meijel)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
34237 |
melk |
melk:
mɛlǝk (L265p Meijel),
romen:
romǝ (L265p Meijel),
rōmǝ (L265p Meijel)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
33882 |
melk van het paard |
romen (mv):
rǫmǝ (L265p Meijel),
zok:
zǫk (L265p Meijel)
|
De biest- of paardsmelk bevat ingrediënten die het veulen tegen verscheidene ziekten weerstand geven en die er bovendien voor zorgen dat het darmpek, de taaie, donkere substantie die zich in de darmen van het pasgeboren veulen bevindt (zie het lemma ''de eerste uitwerpselen van het veulen'' (5.7)), verwijderd wordt.' [N 8, 32.6 en 57]
I-9
|
34095 |
melkaders |
melkaderen:
mɛlkǭrǝ (L265p Meijel)
|
De aders langs de buik naar de uier. [N 3A, 118a]
I-11
|