34246 |
melkafromer |
schuimspaan:
šymspǭn (L265p Meijel)
|
De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.]
I-11
|
21288 |
melkboer |
melkboer:
mɛləkbu:r (L265p Meijel),
roomkar:
rumka.r (L265p Meijel)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|
33778 |
melkgebit |
veulenstand:
vø̄lǝstānt (L265p Meijel)
|
Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a]
I-9
|
34079 |
melkgebit van kalveren |
kalvertanden:
kalvǝrtānt (L265p Meijel)
|
[N 3A, 108a]
I-11
|
30780 |
melkglas |
melkglas:
mɛlǝk˲glas (L265p Meijel)
|
Ondoorzichtig, melkwit gekleurd glas. [N 67, 89i]
II-9
|
19514 |
melkkannetje |
roomschenkertje:
romsjinkerke (L265p Meijel)
|
melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34568 |
melkkar |
boterkar:
botǝrkār (L265p Meijel),
roomkar:
romkār (L265p Meijel)
|
Kar om melkbussen van meerdere boeren van en naar de fabriek te brengen. Het was meestal een lange kar met een groot bodemoppervlak en lage zij-, voor- en achterplanken. [N 17, 15; N G 51; monogr.]
I-13
|
34129 |
melkkoe |
melkkoe:
mɛlku (L265p Meijel)
|
Koe die geschikt is voor melkproductie. [N 3A, 148]
I-11
|
34096 |
melkkuil |
melkkuiltje:
mɛlkkylkǝ (L265p Meijel)
|
Opening waardoor melkaders uit het lichaam van de koe komen. [N 3A, 118b]
I-11
|