24424 |
mierenhoop |
mierenhoop:
mierenoe:p (L265p Meijel),
mierrenoeëp (L265p Meijel),
mierennest:
miereneest (L265p Meijel),
mierenist (L265p Meijel),
zeikwormennest:
zeikwörmenist (L265p Meijel),
zéjkwèùremneest (L265p Meijel)
|
mierennest || mierennest [zeekmoejersnest] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33555 |
mierikswortel |
mierikswortel:
eigen spellingsysteem
mierikswortel (L265p Meijel),
Nijmeegs (WBD)
mierrəkswórtəl (L265p Meijel),
oude spellingsysteem
mierikswortel (L265p Meijel)
|
De vlezige scherpe wortel van de mierik, mierikswortel (mierikswortel, peperwortel, meerradijs, kiek, tiek). [N 82 (1981)]
I-7
|
27310 |
mijngas |
mijngas:
menjgas (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Maurits])
|
Een kleurloos, reukloos en smaakloos gas dat lichter is dan lucht, in bepaalde concentratie met lucht brandbaar of ontplofbaar en bij grote hoeveelheden verstikkend. Mijngas bevindt zich in de kool, het dak- en vloergesteente van de laag en in spleten en scheuren van het gesteente (MBK IV pag. 25). De term "gas" wordt in de Belgische mijnen slechts sporadisch gebruikt (Vanwonterghem pag. 114). [N 95, 229; monogr.; Vwo 336; Vwo 348]
II-5
|
27554 |
mijnhorloge |
kuilhorloge:
kulhǫrlōžǝ (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
[N 95, 67]
II-5
|
27704 |
mijnhoutterrein |
houtterrein:
hǫwttręjn (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Terrein waar het hout ligt dat nodig is om de mijngangen te ondersteunen. [N 95, 36; monogr.]
II-5
|
27790 |
mijnmeter |
mijnmeter:
menjmę̄tǝr (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Emma])
|
De mijnmeter voert in een mijn metingen uit en werkt details van het mijnplan uit. Vanwonterghem (pag. 114) spreekt van een beëdigd bediende die topografische opmetingen moet doen en ze op kaart moet uitwerken. Het woordtype "kettingtrekker" (Q 21), eigenlijk de benaming voor de hulp van de mijnmeter, werd op de mijn Maurits gebruikt als spotnaam voor de mijnmeter. Zie ook het lemma Hulp Van Mijnmeter. [N 95, 138; monogr.; Vwo 114; Vwo 154]
II-5
|
27547 |
mijnpet |
pats:
patš (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Maurits])
|
Plastic, vroeger leren, pet door de mijnwerker als hoofdbescherming gedragen. De invuller uit Q 113 merkt daarover op, dat toen hij in 1933 in de mijn begon, velen een oude pet of hoed droegen. Later voerde men op de vier Oranje-Nassaumijnen lichte, leren petten in en deze werden vervolgens weer vervangen door de versterkte leren pet en de plastic helm. [N 95, 66; monogr.]
II-5
|
27679 |
mijnpoort |
mijnpoort:
menjport (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Maurits])
|
Toegang tot de mijn. [N 95, 39]
II-5
|
27549 |
mijnschoenen |
kuilschoenen:
kulšuǝn (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Maurits])
|
Schoenen met ijzerbeslag en stalen neuzen. De afkorting "W.I.M." in het woordtype "W.I.M.-schoenen" (L 426) staat voor "Werkplaatsen voor Invalide Mijnwerkers der Staatsmijnen. [N 95, 63; N 95, 884; monogr.]
II-5
|
28290 |
mijnwagen |
mijnwagen:
menjwāgǝ (L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Maurits])
|
Vierwielig ijzeren spoorwagentje met speciale vorm waarin kolen en stenen over rails kunnen worden vervoerd. De "birouche" is een kleinere uitvoering van het mijnwagentje. De "komfaat" uit Q 121 was een extra grote mijnwagen die op de Domaniale mijn tot ongeveer 1906 werd gebruikt bij het schachtvervoer. Op een ondergronds gelegen laadpunt werden de kolen vanuit kleine wagens, die in de lage galerijen reden, overgeladen in de grotere "komfaten". Deze werden dan op de kooi geduwd om naar bovengronds te worden vervoerd (Lochtman pag. 191). Het woordtype "afgebrande" werd op de mijn Maurits gebruikt voor een halve grote wagen (Loontjens pag. 30). [N 95, 671; monogr.; Vwo 111; Vwo 114; Vwo 116; Vwo 202; Vwo 515]
II-5
|