e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muurdam, penant pilaar: pilē̜r (Meijel), raamstijl: rāmstil (Meijel) Betrekkelijk smal stuk muur tussen twee vensters of tussen een venster en een andere muur. [N 55, 75; N 32, 12b; N 32, 14; monogr.] II-9
muurkapelletje add. devotieplaats: dəvōsiplats (Meijel) Een kastje of kleine nis, aangebracht tegen een muur en voorzien van een beeld of relikwie. [N 96A (1989)] III-3-3
muurplaat muurplaai: mȳrplāj (Meijel) Zie kaart. De plank of balk waarmee de buitenmuur aan de bovenzijde wordt afgedekt en waarop het dakgebint rust. Muurplaten worden met behulp van ankers aan de muur bevestigd. Zie ook afb. 49b. Zie voor het woorddeel -worm in het woordtype onderworm ook het lemma 'Gording'. [N 4A, 14g; N 54, 156; monogr.; div.] II-9
muurstijlen stijlen: stīlǝ (Meijel) De verticale balken van het vakwerk. Zie ook afb. 46 en 47. [N 4A, 52a; monogr.] II-9
muurvlechting vlecht: vlɛ̄xt (Meijel) Wigvormig muurdeel waarvan de steenlagen loodrecht op de helling van de muurlijn staan. De lagen van de muurvlechting lopen alle tot een zelfde lintvoeg door. Kleine muurvlechtingen worden uitgevoerd in staand verband, grotere in kruisverband. Zie ook afb. 42. [N 31, 29] II-9
muziekinstrument instrument: instrument (Meijel, ... ) Een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje]. [N 90 (1982)] III-3-2
muzikant musicus: muzikus (Meijel), muzikant: muzikant (Meijel) Iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant]. [N 90 (1982)] III-3-2
naaf karnaaf: karnaaf (Meijel) De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.] I-13
naafbus bus: bøs (Meijel) De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.] II-11
naaidraad naaidraad: nɛ̄jdrǫ (Meijel) Om te naaien gebruikt men een draad van niet te grote lengte. De lengte van de draad moet gelijk zijn aan de lengte van de onderarm (Gerritse, pag. 37) en mag niet langer zijn dan 50 √† 60 cm (Papenhuyzen III, pag. 13). Een te lange draad is nadelig, omdat de draad door het veelvuldig doortrekken aan het einde slijt en minder sterk wordt. [N 59, 15; MW] II-7