26466 |
noten |
noten:
nø̄tǝ (L265p Meijel)
|
Tapse houten of ijzeren blokjes in de (zeskantige) steenbus van de ligger die met behulp van spieën worden bijgespied. Zie ook afb. 78. De noten (nø̄tǝ) werden volgens de invuller uit l 265 alleen gebruikt in een ijzeren bus voor het bijstellen daarvan. [Vds 120; Jan 131; N O, 16e; N O, 16f; A 42A, 23 add.]
II-3
|
21122 |
noten afslaan |
noten afhouwen:
Nijmeegs (WBD)
nēūt afhouwə (L265p Meijel),
slaan:
eigen spellingsysteem
slao (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
oude spellingsysteem
slaan (L265p Meijel)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33501 |
notendop |
bast:
Nijmeegs (WBD) (= groen)
bast (L265p Meijel),
oude spellingsysteem
baast (L265p Meijel),
bolster:
oude spellingsysteem
bolster (L265p Meijel),
notenschaal:
eigen spellingsysteem
neutesjaal (L265p Meijel),
schaal:
eigen spellingsysteem
sjaal (L265p Meijel),
Nijmeegs (WBD)
sjaal (L265p Meijel)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)]
I-7
|
21706 |
notulen |
notulen:
notule (L265p Meijel),
nótŭŭllə (L265p Meijel)
|
het korte schriftelijke verslag van hetgeen behandeld is in een vergadering [notulen, nouten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23670 |
noveen |
noveen (<lat.):
noveen (L265p Meijel),
novēn (L265p Meijel)
|
Een negendaagse godsvruchtoefening, novene, noveen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18334 |
nylonkous |
nylon:
nylons (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel,
L265p Meijel)
|
nylonkousen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18938 |
obstakel |
ongerief:
ongerief (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
óngərĭĕf (L265p Meijel)
|
iets dat het tot een einde brengen van een handeling in de weg staat [ongerief, mishand] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24903 |
ochtend (vanmorgen |
de tijdsduur van het aanbreken van de dag tot 12 uur s middags [morgend, morgen, voornoen, ochtend]:
mèèrəgə (L265p Meijel),
van mèèrige (L265p Meijel),
veur de middag (L265p Meijel),
ochtend:
mèèrege (L265p Meijel),
vurmiddich (L265p Meijel),
ochtend, morgen:
mèèrege (L265p Meijel),
s morgens:
smèèrges (L265p Meijel)
|
s morgens) [DC 65 (1990)], [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23936 |
octaaf |
octaaf (<fr.):
oͅktāf (L265p Meijel)
|
Een octaaf, periode van 8 dagen ter viering van een groot kerkelijk feest. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24947 |
oever |
kant:
kant (L265p Meijel, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel),
ps. boven de a staat nog een ? en een `; deze combinatieletter is niet te maken.
kant (L265p Meijel)
|
oever [DC 02 (1932)] || oever, zoom van het land aan elk van de beide zijden van het water van een rivier, meer enz [kant, wal] [N 81 (1980)]
III-4-4
|