23455 |
omgang van de toren |
afrastering:
afrestering (L265p Meijel),
balustrade (fr.):
baləstrādə (L265p Meijel),
omheining:
omheining (L265p Meijel),
staketsel:
staketsel (L265p Meijel)
|
De omgang, de trans van de toren. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34434 |
omheinde graasplaats |
schaapswei:
šǫpswē̜i̯ (L265p Meijel)
|
Graasplaats die omheind is, zodat de schapen er niet van af kunnen. De niet omheinde graasplaats (vraag N 78, 31a) kan het open veld zijn, een weiland, de heide, de Peel of een vliegveld. [N 78, 31b]
I-12
|
33745 |
omheinen |
afmaken:
āfmākǝ (L265p Meijel),
afrasteren:
āfrastǝrǝ (L265p Meijel)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
23479 |
omheining van het kerkhof |
muur rond het kerkhof:
my(3)̄r ront ət kēͅrəkhoͅf (L265p Meijel),
omheining:
omheining (L265p Meijel),
staketsel:
stakitsel (L265p Meijel),
tuin:
WNT: tuin, I. Datgene wat tot af- of omperking dient.
toen (L265p Meijel)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17850 |
omhooggaan |
omhooggaan:
um hog gao (L265p Meijel),
umhoch gao (L265p Meijel),
rijzen:
reezje (L265p Meijel),
stijgen:
stijgen (L265p Meijel)
|
rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
koker:
kōkǝr (L265p Meijel)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
28617 |
omjagen |
omjagen:
ø̄mjāgǝ (L265p Meijel)
|
Het omkloppen van twee ongelijke volken. Beide volken worden uit hun woning gejaagd, geklopt, elk in een lege korf of jaagkorf. Daarna wordt het zwakke volk in de woning van het sterke gedaan en vice versa, waarop de korven weer op hun plaats in de stal worden gezet. Het resultaat is dat de bijen van het sterke volk naar de korf van het zwakke vliegen (Gelens 1963, pag. 23). [N 63, 93b; N 63, 93c; monogr.]
II-6
|
31036 |
omloper |
omloper:
ømluǝpǝr (L265p Meijel)
|
Het riempje dat, na geschift of geschalmd te zijn, in hoefijzervorm met tacks wordt vastgeslagen en op welke basis men de hak laag voor laag opbouwt. De hiel van de voet is van onderen bol, zodat de hak daar enigszins hol moet zijn. Deze lichte welving wordt bereikt door als bovenste laag van de hak een plat afgeschifte reep leer rondom te leggen in de vorm van een hoefijzer (Liedmeier, pag. 18). Zie afb. 51. [N 60, 128a]
II-10
|
27041 |
omringen |
omringen:
ø̄mreŋǝ (L265p Meijel)
|
De bovenste turven aan de ring onder en de onderste turven boven plaatsen. Op deze manier wordt het drogingsproces versneld. [II, 81]
II-4
|
29056 |
omslag |
omslag:
ømslax (L265p Meijel)
|
Omslag in het algemeen. Boord of rand, doorgaans van verschillende stof of kleur, of met borduurwerk voorzien, welke aan de hals, de mouwen enz. van kledingstukken bevestigd is en bestemd is om omgeslagen of omgevouwen te worden. [N 62, 34e; MW]
II-7
|