31106 |
ondermanswerk |
jongensschoenen:
joŋǝssūn (L265p Meijel)
|
Schoenwerk voor jonge mannen in de maten 36 t/m 39. [N 60, 205c]
II-10
|
29064 |
ondermouw |
ondermouw:
ondǝrmǭw (L265p Meijel)
|
Gedeelte van een tweedelige mouw dat zit aan de kant van het lichaam. Verschillende informanten noemen de ondermouw het onderste gedeelte van de mouw (L 282, Q 99*) of het gedeelte van de mouw onder de oksel (L 265, L 298a, L 299). Zie afb. 49. [N 62, 34c; MW]
II-7
|
18421 |
ondermouw [wld ii.7, p.84-85] |
ondermouw:
Aan onderkant van de arm.
ondermouw (L265p Meijel)
|
Hoe noemt U de ondermouw (oksel?). Wat bedoelt U daarmee? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18177 |
ondermuts |
kornetje (<fr.):
?
kérnētje (L265p Meijel),
ondermuts:
ondermuts (L265p Meijel),
ondermutsje:
ondermutske (L265p Meijel),
óndermutske (L265p Meijel),
öndermutske (L265p Meijel)
|
Hoe noemt U de zwarte ondermuts die dient om de muts langer schoon en beter in vorm te houden en om de fijne kant beter uit te doen komen tegen een donkere achtergrond? [N 61 (1973)] || mutsje, zwarte ~ dat onder de grote witte poffermuts wordt gedragen [ondermuts] [N 26 (1964)] || soort muts [ondermuts]
III-1-3
|
29394 |
ondermutsje |
ondermutsje:
ondǝrmøtskǝ (L265p Meijel)
|
Zwarte ondermuts die diende om de muts langer schoon en beter in vorm te houden en om de fijne kant beter uit te doen komen tegen een donkere achtergrond. [N 61, 3]
II-7
|
25509 |
onderoven |
onderoven:
ondǝrōvǝ (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
rijsoven:
rēšōvǝ (L265p Meijel)
|
De onderoven waarin de bolrijs plaatsvindt. [N 29, 35b] || De ruimte beneden in de oven. Deze onder-oven heeft zowel in het bakhuis als in de bakkerij verschillende gebruiksmogelijkheden. De as wordt erin geborgen en eventueel wordt het hout erin gedroogd. Soms functioneert deze ruimte als rijsplaats voor het brood. Aardappelen kunnen erin bewaard worden evenals rapen, wortelen en bieten. Zelfs broedgrage hennen worden erin opgesloten (Weyns 68). De informant van Q 97 vermeldt nog de functie van "weegplaats voor fruit" voor deze onveroven, waarvan de informant uit L 269a zegt dat die zes vierkante meter groot is. Zie afb. 10. [N 29, 5a; N 29, 5b; monogr.]
II-1
|
26127 |
onderring |
kruiring:
kruiring (L265p Meijel)
|
De houten ring op de molenromp waar de kruirollen op lopen. De onderring is soms geheel of gedeeltelijk bekleed met staalplaat om te voorkomen dat de rollen het hout van de onderring indeuken. Zie ook afb. 29 en 30. [N O, 53c; A 42A, 106]
II-3
|
18315 |
onderrok |
onderschort:
ondersjort (L265p Meijel),
ondersjòrt (L265p Meijel),
schort:
sjort (L265p Meijel),
sjŏrt (L265p Meijel)
|
onderrok (niet onderjurk) [sjort, onderschort, sjörket, zjuupke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33941 |
onderstangen |
stangen:
staŋǝ (L265p Meijel)
|
De twee naar onder stekende ijzeren delen van een bit dat gebruikt wordt om meer druk op de bek van het paard te kunnen uitoefenen. [N 13, 48]
I-10
|
33438 |
onderste balken van de schelf |
schelf(t)houter:
šɛlǝfthǫu̯tǝr (L265p Meijel)
|
De onderste balken van een schelf zijn ruwe, onbewerkte balken of boomstammetjes die op de gebintbalken rusten en naast elkaar gelegd de onderste laag van de schelf vormen. Zij zijn meestal rond. Zie ook het lemma "balken van de zolder boven de dorsvloer" (3.2.5). Zjidden is oorspronkelijk aan het Franse ''gîtes'' , dat in het volgend lemma in de term ''contre-gîtes'' voorkomt, ontleend, met herinterpretatie van de ''t'' tot een ''d'' vanuit het enkelvoud. Zie ook afbeelding 16.a bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schelf" (3.4.1).' [N 4, 68; N 4A, 13a; monogr.]
I-6
|