21916 |
oude duif |
oude duif:
aawdoef (L265p Meijel),
oude, een ~:
āwə (L265p Meijel, ...
L265p Meijel),
overjarige:
aoverjeurige (L265p Meijel),
aoverjourige (L265p Meijel)
|
een duif die ouder dan één jaar is? [N 93 (1983)] || een duif van 2 of 3 jaar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
32849 |
oude grassoorten |
bevertjes:
bēvǝrkǝs (L265p Meijel),
hazebrood:
hāzǝbruǝt (L265p Meijel),
smelen:
smēlǝ (L265p Meijel),
wollegras:
wollegras (L265p Meijel)
|
De hieronder vermelde woorden werden opgegeven op de vraag naar verschillende oude grassoorten. Na de lexikale eenvoud van het vorige lemma ''gras'', leverde deze vraag een grote oogst aan plantennamen op. Het is echter lang niet altijd duidelijk welke botanische grassoort nu precies bedoeld wordt; eenzelfde plantenvolksnaam kan immers in de ene streek een andere botanische familie of afdeling aanduiden dan in de andere streek. Naast de oude grassoorten blijken óók en vooral wilde grassoorten te zijn opgegeven die juist niet voor de weidebouw van belang zijn, maar waarmee de landbouwer en veeteler te maken heeft om ze van zijn cultuurgrond weg te houden, onkruid derhalve. Zie ook de lemma''s ''zuring'' en ''distel'' en de benamingen voor het onkruid in de akker in de aflevering over de Akkerbouw (WLD.I.1.4). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. Het lemma bevat enkelvouden en meervouden.' [N 14, 82; monogr.]
I-3
|
20320 |
oude man |
grootvader:
(= opa).
graotvajer (L265p Meijel),
oud mannetje:
aaw mènneke (L265p Meijel),
aaw mènnəkə (L265p Meijel),
oud menneke (L265p Meijel),
ouder iemand:
cf. WNT s.v. "iemand - iemens (gew.) ieman, iemen"(ook: iemes bij de vb.)
awer iməs (L265p Meijel)
|
iemand van oudere leeftijd ( oude man, oude vrouw, oude van dagen) [N 102 (1998)] || oude man || oude man [ouken, ouderling, oude paai, peke, pee, knar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
21763 |
oude mens |
ouder iemand:
awər iməs (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
oude man [N 102 (1998)] || oude vrouw [N 102 (1998)]
III-3-1
|
28454 |
oude raat |
broedraat:
brutrǭt (L265p Meijel)
|
Reeds bebroede raat. Doordat celbodem en celhoeken niet schoongemaakt worden, wordt het volume van de gebruikte raat kleiner. In een oude, veel bebroede raat worden kleinere bijen geboren dan in een nieuwe raat. Dit betekent minder honing. De kleur van de aanvankelijk witte en lichtgele raat is door herhaaldelijk broeden van bruin tot zwart geworden. Deze verkleuring wordt vooral in de hand gewerkt door de uitwerpselen der larven. [N 63, 13e]
II-6
|
28526 |
oude stok |
oude stok:
āw stok (L265p Meijel)
|
Volk dat achterblijft in de korf of kast, als er gezwermd wordt. [N 63, 38b]
II-6
|
18649 |
oude versleten hoed |
flaphoed:
flaphoed (L265p Meijel),
sjappiehoed:
[sic]; ->[Vgl. WBD III, 1.3: versleten hoed, sjappiehoed]
sjappiehoed (L265p Meijel)
|
hoed, oude versleten of ontredderde ~ [loesj, sjaphoed] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20319 |
oude vrouw |
besje:
(boven 80 jaar).
bésje (L265p Meijel),
oud wijf:
oud wief (L265p Meijel),
oud wijfje:
aaw wie:fke (L265p Meijel),
aaw wīēfkə (L265p Meijel)
|
oude vrouw || oude vrouw [kogehel] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
22317 |
oudejaarsavond |
oudjaar:
aawjò.r (L265p Meijel),
awtjōͅr (L265p Meijel),
oudjaarsavond:
aawjaorsaovund (L265p Meijel),
aldjaorsaovend (L265p Meijel),
awjaorsaovend (L265p Meijel),
awjaorsaovent (L265p Meijel)
|
De avond van 31 december, oudejaarsavond, Sint Silvesteravond [aldejaorsaovond]. [N 96C (1989)] || Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)] || Oudjaarsavond: oudejaarsavond.
III-3-2
|
22318 |
oudejaarsdag |
heilige silvester:
h silvester (L265p Meijel),
oudjaar:
awtjaor (L265p Meijel),
awtjōͅr (L265p Meijel),
oudjoar (L265p Meijel),
sint-silvester:
st silvester (L265p Meijel)
|
31 december [oudjaar]. [N 88 (1982)] || 31 december, H. Silvester. [N 96C (1989)] || Oudejaarsdag. [N 06 (1960)]
III-3-2
|