e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meijel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
overlangs heen en weer eggen in de lengt [eggen]: en dǝ lęŋt (Meijel) Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.] I-2
overleer overleer: ø̜vǝrlę̄r (Meijel) Het betere, fijnere leer voor de bovenzijde van schoenen of het deel van de schoen daarvan gemaakt. Voor schoeisel dat niet uitsluitend voor de winter, voor de jacht, voor arbeid in het water of iets dergelijks wordt gebruikt, kan men het beste overleer nemen, dat steeds week en soepel blijft (Kn√∂fel I, pag. 13). [N 60, 1a; N 60, 247] II-10
overleersoorten kalfsleer: kalfslę̄r (Meijel), rundsleer: røntslę̄r (Meijel) Leersoorten die voor de bovenzijde van schoenen worden gebruikt. Voor het bovenleer hanteert men allerlei soorten vellen, maar het meest die van kalveren, geiten, lammeren en schapen. Daarnaast ook die van koeien, paarden, gemzen, damherten, slangen en krokodillen (Dierick, pag. 65). Al deze soorten zijn niet alle even goed. Elk heeft zijn eigen goede eigenschappen en gebreken. In het algemeen is de rug het beste deel van het vel, dan de hals, de buik en de poten. Wat betreft de waarde en sterkte van de vellen hangt ook veel af van de bereiding en de looistoffen. Men kan bij de bereiding werken met plantaardige looistoffen als eikeschors maar ook met chemische als chroomzout. Bij de benamingen in dit lemma onderscheidt men in hoofdzaak twee groepen. Er is een groep woordtypen van vetleer tot en met chag waaruit niet direct blijkt van welke diersoort het leer afkomstig is. Bij de tweede groep van koeleer tot en met reptiel is er sprake van duidelijk verband met een bepaalde diersoort zoals kalf, koe, geit, schaap en paard. De benaming vetleer duidt erop dat het leer met vet of traan ingesmeerd wordt om het soepel te houden. Tuigleer wijst op leer dat dienstig is bij het paardetuig. Chroom, chroomleer en anilineleer duiden op leersoorten die bewerkt zijn met chroom en aniline. Nappa is een leersoort van met chroom gelooide lamsvellen. Het woordtype chag hangt heel waarschijnlijk samen met het Franse chagrin, dat op zijn beurt een woordspeling zou zijn op sagrijn "leer met een korrelig oppervlak en meestal van mindere kwaliteit" (Liedmeier, pag. 23). Tenslotte is boks een verkorting van het Engelse boxcalf dat "met chroomzout gelooid kalfsleer" betekent. In Nederland wordt met boks wel eens alle runderleer bedoeld. Zie voor verdere toelichting ook het lemma overleersoorten in wbd II afl. 2, pag. 671-676. [N 60, 1b; N 60, 1a; N 60, 5; N 60, 247] II-10
overleg overleg: övvərléch (Meijel) de beraadslaging, het overleggen met anderen [beschik, beleid, bezeei, beraad, overleg] [N 85 (1981)] III-3-1
overleggen ordonneren (<fr.): verordeneren (Meijel), overleggen: overlegge (Meijel, ... ), overleggen (Meijel), övvərléggə (Meijel) anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)] || de beraadslaging, het overleggen met anderen [beschik, beleid, bezeei, beraad, overleg] [N 85 (1981)] III-3-1
overmalen overmalen: ø̜vǝrmālǝ (Meijel) Voor de tweede maal hetzelfde materiaal malen. [N O, 36d] II-3
overmoedig gedrag durfal: durfal (Meijel) overmoedig, roekeloos gedrag [cranerie] [N 85 (1981)] III-1-4
overmouwen bindmouwen: beŋmǫu̯ǝ (Meijel) De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
overrijp, beurs heers: Nijmeegs (WBD) (v. koren of haver)  hérs (Meijel), melig: eigen spellingsysteem  mèlig (Meijel, ... ), Nijmeegs (WBD) (v. fruit)  mééləch (Meijel), oude spellingsysteem  mèlig (Meijel) Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)] I-7
overschilderen oververven: ovǝrvɛ̄rǝvǝ (Meijel) Een laag verf over een andere aanbrengen. [N 67, 77b] II-9