19434 |
pannen schuren |
schuren:
sjoere (L265p Meijel),
sjŏĕrrə (L265p Meijel)
|
Vlekvrij maken van b.v. pannen door te schuren b.v. met zand (schuren, schrobben) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30475 |
pannen voegen |
aansmeren:
ansmē̜rǝ (L265p Meijel)
|
De naden tussen de pannen door middel van de pannenstrijker met mortel aansmeren. Zie ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 48a]
II-9
|
20700 |
pannenkoek |
koek:
Syst. WBD
kōēk (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20699 |
pannenkoekenbeslag |
koekendeeg:
Syst. WBD
kōēkendaeg (L265p Meijel),
temper:
Syst. WBD
timper (L265p Meijel)
|
Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19443 |
pannenlap |
kwezel:
kwezel (L265p Meijel)
|
lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30474 |
pannenstrijker |
pannenstrijker:
panǝstrīkǝr (L265p Meijel)
|
Smalle, lange troffel die wordt gebuikt om specie tussen de pannen te strijken. Zie ook afb. 77. [N 30, 8d; monogr.]
II-9
|
30473 |
pannentang |
nijptang:
niptāŋ (L265p Meijel)
|
Lange nijptang waarmee de dakdekker stukken van pannen afknipt wanneer ze aan het ondereinde een schuine richting moeten hebben. Zie ook afb. 76. [N 30, 17; monogr.]
II-9
|
18295 |
pantoffel |
pantoffel:
pantoffels (L265p Meijel),
pentoffels (L265p Meijel),
pətofəl (L265p Meijel),
slof:
slof (L265p Meijel),
sloffe (L265p Meijel)
|
Pantoffel. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men in uw dialect die met een opstaande achterkant? [DC 44 (1969)] || Schoeisel met laag bovenwerk (meestal zonder of met weinig hak) dat men gemakkelijk aan- en uitschiet, om in huis te dragen (pantoffel?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
20558 |
pap |
brij:
brééj (L265p Meijel),
pap:
pap (L265p Meijel),
Syst. WBD
pap (L265p Meijel, ...
L265p Meijel)
|
brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || pap [DC 35 (1963)] || Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21954 |
pap (kropmelk) |
duivenmelk:
doevemélk (L265p Meijel),
pap:
pap (L265p Meijel)
|
Hoe heet verder: de pap of kropmelk waarmee de jongen eerst gevoed worden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|