28832 |
patroon, dessin |
patroon:
patruǝn (L265p Meijel)
|
Het voorbeeld op de patroontekening waarnaar geweven wordt, maar ook het resultaat daarvan in de stof, de tekening die daarin te voorschijn treedt. [N 62, 74a; N 62, 71c; MW]
II-7
|
23284 |
patroonheilige, kerkpatroon |
patroon (<fr.):
patroejn (L265p Meijel),
patroonheilige:
pətruənheͅjlegə (L265p Meijel)
|
Een patroonheilige [patroeën]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
28941 |
patroontekenen |
patroontekenen:
pǝtruǝntiǝkǝnǝ (L265p Meijel)
|
Het zelf tekenen op papier van een knippatroon met de juiste maten en verhoudingen. [N 59, 48b]
II-7
|
23285 |
paus |
paus:
pous (L265p Meijel),
poͅws (L265p Meijel)
|
De paus van Rome [poûs]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
30752 |
pausdot |
pausdotje:
pǫws˱dǫtjǝ (L265p Meijel)
|
Een tot een propje gebonden lapje van poreuze stof, gevuld met fijn houtskool of krijtwit, dat gebruikt wordt bij het doorstuiven van paustekeningen. [N 67, 86e]
II-9
|
24060 |
pauselijke zegen |
apostolische zegen:
apostolise zeige (L265p Meijel),
pauselijke zegen:
poͅwsələkə zēͅgə (L265p Meijel)
|
De pauselijke zegen, de apostolische zegen, door de priester aan de stervende gegeven [paepslieje zeëje]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
30748 |
pausen |
doorpausen:
dørpǫwzǝ (L265p Meijel)
|
Het door middel van doorstuiven reproduceren van een tekening. De tekening wordt daartoe eerst met behulp van een naald of een prikradje langs de lijnen van gaatjes voorzien. Vervolgens wordt de afbeelding met behulp van de pausdot en fijne houtskool of krijtwit op het vlak overgebracht. [N 67, 86a]
II-9
|
30750 |
pausnaald |
priknaald:
preknǫlt (L265p Meijel)
|
Naald aan een kurk waarmee men de gaatjes in de paustekening maakt. [N 67, 86c]
II-9
|
26698 |
pauze tijdens het werk |
pijpeschoft:
pīpǝšoft (L265p Meijel)
|
Pauze tijdens het turfsteken. Onder het genot van een pijp zitten de boeren bij elkaar na eerst de meegebrachte boterhammen of spekkoek verorberd te hebben. [I, 21]
II-4
|
19243 |
pauzeren |
tukken:
tukken (L265p Meijel),
uitrusten:
utruste (L265p Meijel)
|
heel even ophouden met werken [tukken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|